Gebed
Psalm 51:13
„…neem Uw Heilige Geest niet van mij.”
Hij is de Geest der genade en der gebeden. Zonder Zijn hulp zullen wij in alle plichten koud en levenloos zijn. „Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten de Geest der genade en der gebeden en zij zullen Mij aanschouwen, Die zij doorstoken hebben, en zij zullen over Hem rouwklagen, als (…) over een enige zoon; en zij zullen over Hem bitter kermen, gelijk men bitter kermt over een eerstgeborene” (Zacharia 12:10).
God heeft altijd een bijzondere zegen te schenken als Hij Zijn volk doet bidden. Hij dringt hen door Zijn Geest zo dat ze het niet kunnen nalaten. U hebt alle reden om te zeggen: Als ik niet levendig ben in het gebed, heb ik de hulp van die levendmakende Geest daarvoor nodig. Het gebed is anders een mat en vruchteloos werk, zonder wezenlijke inhoud. Ja, het is zelfs een verward en nietszeggend gebrabbel.
Als echter de Geest onze zwakheden mede te hulp komt, als Hij ons een belofte deelachtig maakt en als het ware op verborgen wijze aandringt om erop te pleiten, en als Hij ons levensboek opent de bladen omslaat en ons ver terug doet zien, zou u dan niet bidden? Als Hij vraagt: Is Hij voor u niet een getrouw God geweest? En als die Geest u dan verzekert dat Hij u nog steeds wil helpen, zou u dan niet bidden?
John Hill, predikant te Londen (”Een ootmoedige smeekbede”, 1700)