Mijden
1 Petrus 4:18
„Indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen?” Laat uw godzaligheid niet bestaan uit een uitwendige schijn, maar uit daad en waarheid. Laat uw hart gereinigd en de liefde tot de zonde uitgebannen zijn, zonder de minste uitzondering of ijdele verschoning. Bewaar uw hart boven al hetgeen te bewaren is, want uit het hart komt het leven voort.
Indien de wortel goed is, zal ook de boom met zijn vruchten goed zijn. Indien de grond wel rein is, zal ook het beekje rein zijn dat daaruit voortvloeit. Heb een tere en gevoelige consciëntie, die zich zowel over de zondige gedachten als over de woorden en werken bedroeft. Mijd en vlied de heimelijke en verborgen zonden zowel als de openbare. Het is de gewoonte van de huichelaars en mondbelijders dingen te mijden die in het oog vallen. Een oprecht en vroom kind van God mijdt echter ook de verborgen zonden en wandelt in oprechtheid als voor de ogen van een alziend God. Hij doet dat niet uit vrees voor de straf, maar uit liefde tot het hoogste goed. Hij is ook in de verborgen plichten getrouw en heeft geen andere getuigen dan God en de consciëntie.
Zie meer op uzelf en op uw eigen beteringen dan op de gebreken van anderen, in plaats dat u die van een ander zou willen vergroten en de uwe verkleinen.
Coenraad Mel, predikant te Hersfeld (”De nauwelijks behouden rechtvaardigen”, 1745)