Mensen vissen voor de VU
„Heren, u aan de studie. Ik ga vissen.” Zo besloot de hoogleraar scheikunde I. Coops in de jaren dertig zijn colleges fysische chemie die hij op zaterdagmorgen gaf aan het kleine groepje studenten schei- en natuurkunde dat aan de Vrije Universiteit studeerde.
Wie dacht dat de hooggeleerde heer zich vervolgens met hengel en visnet spoedde naar een nabijgelegen viswater had het mis. Coops trok zijn regenjas aan, zette zijn hoed op en besteeg het karos, om af te reizen naar een van de dorpen rondom de hoofdstad om daar gereformeerde broeders en andere liefhebbers van de waarheid te bezoeken. Met zijn slotzin: „Ik ga vissen”, bedoelde hij niet te zeggen te gaan jagen op karpers of brasems, maar op mensen. Mensen vissen voor de VU.
Coops vormde samen met de natuurkundige G. J. Sizoo en de wiskundige J. F. Koksma het trio dat begin jaren dertig aan de VU de faculteit wis- en natuurkunde van de grond moest tillen. Dat was een megaklus. Coops doceerde bijvoorbeeld een breed scala aan scheikundige vakken zoals organische chemie, fysische chemie, faseleer, elektrochemie en stereochemie. Aan andere universiteiten was er voor elk specialisme een aparte docent. Coops deed alles alleen.
Extra probleem
Naast deze indrukwekkende portfolio aan vakken spanden Coops en zijn twee collega’s zich op allerlei manieren in om hun faculteit op te bouwen. Daarbij hadden ze in vergelijking met hoogleraren van andere faculteiten een extra probleem. „Wat hebben wis- en natuurkunde met het gereformeerde geloof te maken? Voor christen, jood en heiden blijft het toch gewoon a + b = c?”
Coops deed het. Waar hij gevraagd werd, sprak hij over de noodzaak om vanuit een gereformeerde levensovertuiging wetenschap, en dus ook wis- en natuurkunde te bedrijven. En waar hij niet gevraagd werd, stapte hij zelf op af. Als ongenode gast belde hij aan bij gereformeerden om hen te interesseren voor het ideaal van de VU – vier, vijf huisbezoeken op een zaterdagmiddag. En meestal als Coops naar huis fietste, 30 kilometer was geen uitzondering, had hij een vangst van twee of drie nieuwe donateurs binnen. Ze beloofden een kwartje, eventueel een gulden per maand bij te dragen. Zo werd de VU gebouwd.
Brochures
Wervers voor een ideaal. De geschiedenis kent er vele. Zomaar twee andere voorbeelden. Onderwijsman P. Kuyt heeft jarenlang gewerkt aan de opbouw van kweekschool de Driestar. Met zijn lezingen poogde hij het grondvlak te overtuigen van het belang van een eigen onderwijzersopleiding. Maar daarnaast probeerde hij geld binnen te krijgen voor de school, die de eerste jaren niet gesubsidieerd werd. Maand op maand verschenen van hem brochures in de bekende reeks ”Koop de waarheid en verkoop ze niet”. De vlugschriften droegen vaak sprekende titels als ”Televisie? Neen!” of ”Het kwaad van de film”. Het geld dat deze boekjes opleverden, ging direct naar de kas van de school.
Ook bij de oprichting van deze krant waren er mannen die erop uittrokken om abonnees en geld binnen te halen. Onder leiding van de voormalige gemeentesecretaris van Kockengen J. C. Jongeneel gingen propagandisten eind jaren zestig langs de huizen om mensen te interesseren voor het oprichten van een reformatorische krant. En ondanks veel teleurstellingen brachten ze ruim 16.000 aspirant-abonnees aan. De rest van de tienduizenden potentiële lezers wachtte af of het plan van deze „overmoedige” jongemannen zou slagen. De latere hervormde predikanten A. Egas en L. H. Oosten stapten in die tijd in de auto om bij welgestelde Urkers geld los te krijgen voor de oprichting van het RD. Het waren geen kwartjes die ze mee terugnamen naar Driebergen (toen de basis van RD), maar tienduizenden guldens.
Vervreemding
De VU bestaat inmiddels meer dan honderd jaar, De Driestar meer dan een halve eeuw en het RD viert over enkele maanden het veertigjarig jubileum. Ze zijn uitgegroeid tot volwassen instellingen waar professionals werken. Wat hebben zij nog van doen met de mannen die in de begintijd hengelden naar de gunst, gave en steun van het grondvlak?
Er kan maar één antwoord worden gegeven: alles. De genoemde anekdotes zijn niet alleen versiering voor een eventueel herdenkingsboek. Evenmin mag het memoreren ervan alleen maar voortkomen uit een hang naar nostalgie. Er is meer.
De toewijding en het idealisme waarmee oprichters lang geleden aan het werk gingen, hebben vandaag de dag nog steeds zeggingskracht. Zij deden dit uit zorg over maatschappelijke ontwikkelingen en zochten naar een antwoord daarop.
Nartuurlijk kunnen VU, Driestar en RD niet meer gerund worden zoals dat in de begintijd gebeurde. De eisen van de tijd zijn anders. Kwaliteitsnormen liggen hoger. Professionalisering is daarom nodig. Maar daarmee mag het ideaal van waaruit ze zijn opgericht niet vervagen. Er is nog steeds behoefte aan mensen die daardoor zijn gegrepen en erdoor worden gedreven. Medewerkers van deze instellingen lopen het gevaar vooral te kijken naar de eisen van het vak en minder naar de normen van het beginsel waaruit hun organisatie voortkwam.
Dat laatste roept vervreemding op, vooral bij de mensen die ooit alles wat ze konden geven ook inderdaad schonken om de universiteit, de school of de krant van de grond te krijgen. Het is een veeg teken als zij zich niet meer herkennen in de dienst die thans wordt geboden. Gingen ze daarom vissen?
De auteur is hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad. Reageren aan scribent? goedbekeken@refdag.nl