Bertha Aleng was bestemd voor de gaskamer
NIJMEGEN – „Ik vertel zomaar wat ik beleefd heb”, zegt de Joodse Bertha (Beppie) Aleng-Duque. Ze overleefde vijf kampen van de Duitse bezetter.
Bertha Aleng-Duque (1925) werd in maart 1943 opgepakt. Na allerlei omzwervingen belandde ze in onder meer in de concentratiekampen Auschwitz en Mauthausen. Ze ging weg met haar vader, moeder en broertje, maar kwam alleen in Nederland terug.
Aleng oogt fragiel, maar is energiek. Ze reageert gevat als interviewer dr. Ria van den Brandt, onderzoeker Holocauststudies in Nijmegen, haar vragen stelt. „We beginnen met wat familiefoto’s en het verhaal eromheen. De ellende komt straks, hoor”, stelt ze de luisteraars lachend gerust.
De ”Holocaust Memorial Day” had gisteravond het thema ”Zorg om de familie”. Prof. dr. Peter Nissen sprak inleidende woorden over de „kampen als bureaucratische moordmachines” en de waarde van het herdenken.
Bajonetten
Aleng had in Mauthausen de moed om zichzelf met een handjevol kennis verpleegkundige te noemen. „Ik vond een flesje digitalis, en ik dacht dat het goed voor m’n hart was. Achteraf merkte ik dat ik iets slikte wat best gevaarlijk was.” Ze had ook wilskracht, zegt ze wat omfloerst. „Je hoeft je weg niet klakkeloos te gaan, maar moet hem wel aanvaarden. Je een beetje aan je lot overgeven.”
Dat lot was hard. Het gezin kwam aan in Auschwitz „Zonder enig commentaar moest mijn broertje met moeder mee. Ik heb hen niet kunnen groeten. We werden uit elkaar gedreven door mannen met bajonetten. We vroegen: Wanneer mogen we hen bezoeken? Dan keken die soldaten elkaar aan, en een lol dat ze hadden. Ze wezen naar de ovens, waaruit de vlammen schoten. ”Da sind Sie”, wezen ze. We begrepen het niet helemaal, maar goed genoeg. En het stonk enorm.” Als ze vertelt over het kampleven spreekt ze vaak in de wijvorm.
De ongeveer 18-jarige Aleng kwam in een reservebarak, voor als ergens anders een tekort aan werkers was. „We zaten dicht bij de ovens. Ik was voorbestemd voor de gaskamer.”
Ze hapert niet. Ze verheft haar stem alleen als ze spreekt over vrouwen die regelmatig naakt voor bewakers moesten lopen.
Duitsers hadden losse handjes. Ze doodden duizenden mensen door de ovens, maar ook door sadistische grappen. „In Mauthausen was een steile rotswand. Daarbovenop legde een Duitser een sigaret. „Wil je die?” vroeg hij. Dat kon niemand weigeren. Dus kroop je ernaartoe, kreeg een schop en tuimelde de afgrond in.”
Ze maakte ook een „ontzettend lieve Duitser” mee. Een hooggeplaatste Duitser gaf haar in Freiberg zijn bord met eten. „Ik heb twee happen genomen en de schotel stiekem teruggezet. Want die man had naar het front gemoeten als dit was gezien. En hij had dan een vrouw en kinderen achtergelaten.”
Geen snoepreisje
Dat de deportatie geen snoepreisje zou worden, wist ze toen ze nog in Amsterdam woonde. „Mijn vader had aan het begin van de oorlog goede schoenen en warme kleren voor ons laten maken. We begrepen dat we niet naar een warm land zouden gaan.”
Maar alles vertellen zal Aleng niet doen, zegt ze op het laatst. „De essentie van wat het echt was, wat het met je gedaan heeft, dat kun je niet overbrengen. En dat wil ik ook niet.”