Pleidooi voor levenseindekliniek heeft nare bijsmaak
APELDOORN – Het NVVE-pleidooi voor een levenseindekliniek laat zien met welke verkokerde blik de vereniging naar het lijden kijkt.
Vooropgesteld, de NVVE is geen splinterpartij, maar een invloedrijke groepering met een achterban van 116.000 leden. Dat geeft haar recht van spreken, maar de manier waarop de vereniging zich met name de laatste jaren in het publieke debat manifesteert roept –bepaald niet alleen bij orthodoxe christenen– grote vragen op. Dat geldt zeker voor haar jongste voorstel: de oprichting van een levenseindekliniek.
De komst van de euthanasiewet in Nederland wordt alom gezien als het belangrijkste wapenfeit van de NVVE. De wet werd op 1 april 2002 van kracht onder het kabinet-Kok II, maar omdat hij voortborduurt op een regeling van CDA-minister Hirsch Ballin in het kabinet-Lubbers III is hij allerminst een paars product.
Met deze wet kan de NVVE maar slecht uit de voeten. De vreugde over de komst ervan is omgeslagen in ergernis. Artsen ziet de NVVE als de voornaamste boosdoener. Het ergert de vereniging dat dokters weigeren de grens van de wet op te zoeken. Daarom doet de vereniging dat zelf; vooralsnog zonder de steun van artsenorganisatie KNMG.
Kern van de euthanasiewet is dat artsen het stervensverzoek van de patiënt moeten toetsen aan zorgvuldigheidscriteria, zoals de aanwezigheid van uitzichtloos en ondraaglijk lijden en het ontbreken van alternatieven. De locatie waar de euthanasie wordt uitgevoerd, is niet aan regels gebonden. Tot op zekere hoogte biedt dat ruimte voor de komst van een sterfhuis, zij het dat arts en patiënt de aan elke euthanasie verbonden zorgvuldigheidsprocedure ook moeten doorlopen in de kliniek.
Dat zou, als het goed is ook bij de NVVE, de vraag moeten oproepen wat het voorstel voor een kliniek meer behelst dan dat de fysieke ruimte waar artsen de euthanasiehandeling verrichten, wordt verplaatst. Een arts die de zorgvuldigheidsprocedure met de patiënt thuis, in het ziekenhuis of de hospice doorloopt en tot de slotsom komt dat er ruimte is voor euthanasie, kan deze daar ook uitvoeren. Patiënten laten aankloppen bij een kliniek die aan dezelfde regels is gebonden, wekt de gevaarlijke suggestie dat die regels daar niet gelden of worden omzeild.
Waarom zo’n kliniek dan presenteren als het ei van Columbus? Om nog meer emotie in het publieke debat te brengen? Om de beeldvorming van ‘laffe artsen’ en ‘verouderde wetten’ verder in te kleuren, in de hoop dat de artsenkoepel of de wetgever zwicht?
In het euthanasiedebat en ook daarbuiten is in toenemende mate het besef ontstaan dat de maatschappij artsen ook kan overvragen. Dokters zijn geen tovenaars die elke gedragsstoornis wegtoveren, geen robots die gewillig doen wat de patiënt vraagt. Het tuigje van Brandon staat niet symbool voor luie artsen, maar spoort de beroepsgroep aan te blijven zoeken naar behandelmethoden die ingrijpende dwangmaatregelen overbodig maken. Nee zeggen tegen het stervensverzoek van aan psychiatrische stoornissen of dementie lijdende patiënten is geen lafheid, maar de uiting van een diepgekoesterde wens om mét die patiënten te blijven zoeken naar de deur van hoop, de lichtstraal in de nacht.
Een wilsbekwame patiënt die, niet lijdend aan een classificeerbare aandoening, zijn leven voltooid acht, zou zich de vraag kunnen stellen bij wie de verantwoordelijkheid voor de tragische wanhoopsdaad van zelfdoding berust. Reflectie van de NVVE op die vraag zou evenmin kwaad kunnen. Het zichtbaar gegroeide inzicht in de beperkingen van de arts gaat aan de vereniging voorbij.
„Zorgvuldige besluitvorming vraagt om een open blik, niet om een tunnelvisie waarin de dood de enige uitkomst is”, schreef de KNMG deze week. Een doordenker, waar de NVVE naar het schijnt achteloos aan voorbijgaat. Het is die verkokerde blik die het met zo veel elan gevoerde pleidooi voor een kliniek een nare bijsmaak geeft.