Opinie

Commentaar: Geloofwaardig noodfonds voor markt en burger

De kredietcrisis heeft wel wat teweeggebracht. Nadat eerst banken van de ondergang werden gered, was het al snel de beurt aan complete landen.

19 January 2011 12:12Gewijzigd op 14 November 2020 13:20

Waren het vorig jaar al Griekenland en Ierland die door de eurolanden en het IMF met leningen uit de brand moesten worden geholpen, op dit moment staan volgens veel analisten Portugal en Spanje in de wachtrij.

Daarmee dringt zich de vraag op of het noodfonds van 750 miljard euro, dat vorig jaar werd opgetuigd om schuldenlanden van hulp te voorzien, wel voldoende groot is. Deze week spraken de ministers van Financiën van de eurolanden hierover in Brussel.

Is het geld dan nu al op? Gelukkig niet. Tot nog toe deed alleen Ierland een greep (voor 67,5 miljard euro) in de stroppenpot waarmee de eurolanden leningen garanderen, die het fonds vervolgens via de markt aantrekt. Maar hoewel de bodem dus nog niet in zicht is, is het fonds volgens experts toch te klein van omvang, vooral wanneer naast Portugal ook Spanje zich voor steun zou melden.

Probleem is vooral dat het geld dat beschikbaar is via het fonds in de praktijk minder is dan 750 miljard. Door allerlei buffers die worden aangehouden om de obligaties van het fonds aantrekkelijker te maken op de financiële markten (waardoor tegen een lagere rente geleend kan worden), schiet er ‘slechts’ 465 miljard over.

Brussel zoekt nu naar mogelijkheden om ervoor te zorgen dat het brutohulpbedrag van 750 miljard euro ook daadwerkelijk netto te besteden is, zodat de financiële markten enigzins gerustgesteld kunnen worden. Daarvoor kan het noodzakelijk zijn dat landen hun garanties aan het fonds vergroten. Dat geldt ook voor Nederland, dat op dit moment al een bijdrage levert van zo’n 26 miljard euro.

Sommige landen zouden, om het noodfonds nóg geloofwaardiger te maken, zelfs fors verder willen gaan dan de capaciteit van 750 miljard euro. Maar nu pas zo’n 10 procent van het fonds daadwerkelijk is benut, is dit landen als Nederland en Duitsland terecht wat al te voorbarig.

Dat geldt hopelijk ook voor de jongste geruchten dat de zes gezondste landen (Frankrijk, Duitsland, Nederland, Oostenrijk, Finland en Luxemburg) zélf de obligaties zouden gaan opkopen die het noodfonds op dit moment uitgeeft en garandeert.

Dat gaat wel erg ver. Ooit werd bij de oprichting van de euro afgesproken dat, om de munt sterk te houden, landen elkaar niet onderling financieel te hulp zouden schieten en dat ook de Europese Centrale Bank (ECB) dit nimmer zou doen. Inmiddels heeft de ECB al zo’n 20 procent van de Portugese, Griekse en Ierse schulden in zijn bezit en als nu ook nog eens de rijke eurolanden rechtstreeks geld gaan lenen aan schuldenlanden, is het einde zoek.

Beter lijkt het om, zoals deze week ook rondzong, van landen die met leningen geholpen worden een onderpand te eisen. Dat vergroot de kans dat zo’n land er alles aan zal doen om écht drastisch te hervormen.

De financiële markten mogen dan graag een geloofwaardig noodfonds zien met metersdiepe zakken, de burger ziet graag geloofwaardige maatregelen om te voorkomen dat de huidige droevige situatie in euroland nooit meer voor zal komen.

Meer over
Commentaar

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer