Opgegraven verhalen
In de buurt van Odijk werd in 2008 een opgerolde strip goud uit de zesde eeuw na Christus gevonden. Van het edelmetaal hadden munten gemaakt moeten worden. Mogelijk heeft een handelaar het verloren bij het doorkruisen van de Utrechtse Heuvelrug.
Het verhaal van het goudbaartje wordt verteld op de afdeling archeologie van Nederland van het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden. Deze afdeling heeft een complete metamorfose ondergaan. In plaats van rijen vitrines vol archeologische vondsten die een bepaalde cultuur vertegenwoordigen, krijgt de bezoeker een 120 meter lang lint te zien dat als een tijdlijn door de bovenverdieping van het museum golft. Het lint is ook de drager van teksten, reliëfs, filmpjes en vitrines met in totaal zo’n 2000 opgedolven voorwerpen uit alle Nederlandse provincies. „Met deze nieuwe afdeling is het Rijksmuseum van Oudheden de enige plaats in Nederland met een totaaloverzicht van de geschiedenis van de Lage Landen, van prehistorie tot gisteren”, aldus een trotse directeur Wim Weijland woensdag aan de vooravond van de heropening.
De tijdlijn is niet de enige vernieuwing. Het museum gebruikt de eigen archeologische collectie –de grootste van Nederland– niet langer om algemene uitspraken te doen („zulke trechterbekers maakten de hunebedbouwers”), maar om het verhaal van de vondsten zelf te vertellen („deze voorwerpen zijn aangetroffen in het hunebed bij Drouwen in Drenthe”). De nadruk ligt niet langer op de objecten zelf, maar op de bewoningsgeschiedenis van de plaatsen waar ze gevonden zijn. Met andere woorden: de voorwerpen worden in hun oorspronkelijke context getoond.
Een mooi voorbeeld vormt de inhoud van het hunebed bij Drouwen in Drenthe. Boeren van de trechterbekercultuur bouwden rond 3000 voor Christus nederzettingen en hunebedden in het noorden van Nederland. In de grote stenen grafkamers zetten zij gedurende vele jaren hun doden bij. Belangrijke personen kregen allerlei grafgiften mee voor het leven in het hiernamaals, zoals dat ook in (onder meer) de Egyptische cultuur gebruikelijk was. Als voorbeeld laat het museum de complete inhoud van het Drouwense hunebed zien. Tientallen bekers en schalen (gave, maar ook de minder fraaie en gebroken exemplaren), allerlei soorten gereedschap van vuursteen en andere vondsten zijn bij elkaar gezet, zodat de bezoeker een indruk krijgt van de grote hoeveelheid voorwerpen die in dit hunebed werden neergezet.
Wandelend langs het lint krijgt de bezoeker zo steeds nieuwe verhalen voorgeschoteld, die de Nederlandse geschiedenis vertellen. „Ze zijn gebaseerd op nieuw onderzoek en zijn wetenschappelijk volledig up-to-date”, aldus Weijland. Bovendien zijn ze heel persoonlijk gemaakt. De eerste Nederlandse neanderthaler die uit het grijze verleden opduikt (de datering is aanvechtbaar) heeft bijvoorbeeld de naam Krijn gekregen. Hij was vleeseter en had een kleine holte achter een wenkbrauwboog die vermoedelijk was ontstaan door een goedaardige, onderhuidse tumor.
Het laatste item is gewijd aan Duitse piloten die in de Tweede Wereldoorlog op vliegveld Welschap waren gestationeerd. Een paar jaar geleden werd hun afval teruggevonden. Dat geeft een intiem kijkje in de dagelijkse praktijk van de oorlog. De piloten hadden hun eigen serviesgoed (met hakenkruisjes!) en hun eigen sinaasappeljam meegebracht. Ze dronken Heinekenbier en champagne die al ver over de datum was. Ze kamden hun haar, poetsten hun tanden en besprenkelden zich met reukwater (geur: lavendel). En ze schreven brieven naar huis. Dat alles te midden van bombardementen van Britten en Amerikanen, die het vliegveld langzaamaan in een kraterlandschap veranderden.
Symbolisch zwaard uit Jutphaas
Tijdens baggerwerkzaamheden bij de aanleg van een haven bij Jutphaas werd in 1947 een zwaard gevonden. Het hing jarenlang aan de muur op een jongenskamer voor het belang ervan werd onderkend. Het zwaard is één van vijf vrijwel identieke zwaarden die zijn gevonden in Plougrescant (Bretagne), Beaune (Bourgondië), Oxborough (Norfolk) en Ommerschans (Drenthe). De zwaarden, waarvan dat van Jutphaas het kleinste is, getuigen van vakmanschap. Ze zijn perfect gegoten, zonder gietnaden en van een betoverende symmetrie. Maar ze zijn ook groot, breed, zonder greep en niet scherp. Het zijn eerder symbolen van zwaarden, ceremoniële prestigeobjecten met een rituele rol. Het zwaard als symbool was mogelijk verbonden met de krijgerswaarden in de samenleving en met een elite die werd gekenmerkt door macht, aanzien, gevecht en eer. De wijze waarop het is achtergelaten, als offer, in een venige laagte bij een rivier, bevestigt zo’n bijzondere rol.
De fibula van Dorestad
Een van de beroemdste vondsten van Nederland is de fibula (sierspeld), in 1969 gevonden in een waterput bij Wijk bij Duurstede. De schijffibula is van goud, met uitgezaagde patronen en inlegwerk van verschillende kleuren glas, almandijn (rode halfedelsteen), parels en email. De fibula komt het meest overeen met kerkelijk edelsmeedwerk uit de directe omgeving van het hof van Karel de Grote rond 800. De stenen en het email cloisonné vormen twee kruisen door elkaar: christelijke symbolen. Omdat in deze tijd vooral de elite het geloof uitdroeg, is de fibula vermoedelijk door een hooggeplaatste dame of heer in Dorestad gedragen. Aan de achterkant is te zien dat de speld is afgezaagd. De schijf heeft in de laatste fase van zijn leven vastgespijkerd gezeten, mogelijk op een rijkversierde boekband.
Herberg De Visscher in Vlaardingen
Als je eind achttiende eeuw van de haven van Vlaardingen naar de Markt liep, kon je herberg De Visscher niet missen. Binnen trof je een rokerig café waar bier, wijn en gedestilleerd werden geschonken − en vissersverhalen verteld. In de opkamer, de baaierd, was het rustiger en kon je koffie of thee drinken en iets eten. Achterin was de keuken en op de bovenverdieping woonde de herbergier met zijn gezin. In de gang naar de keuken lag een beerput, waarin archeologen later meer dan 1000 stuks drink- en eetgerei en 227 pijpenkoppen uit 1770-1790 vonden. Zoals dit bord met een moralistische spreuk. Met behulp van een boedelinventaris uit 1774 was na te gaan waar in de herberg de gevonden voorwerpen zijn gebruikt.