Volle leven vraagt om gevulde stilte
Kort voor de jaarwisseling komen rond de 30.000 jongeren in Rotterdam bij elkaar om te bidden, te zingen en stil te zijn. Het commentaar in deze krant luidt onder meer: „Nu is met zwijgen, met stilte en inkeer niets mis. Wat dat betreft, zou de gereformeerde gezindte zeker wat van deze jongeren kunnen leren.” Een dergelijke constatering vraagt om een bredere uitwerking.
Het is duidelijk dat ons goede vaderland vol is met een overdaad aan geluiden. Onderzoek heeft uitgewezen dat er nauwelijks meer een plaats te vinden is waar echt stilte heerst. Op steeds meer plekken horen we het monotone geluid van het voortrazende verkeer. Mensen plegen elkaar op te zoeken op plaatsen waar het onmogelijk is stil te zijn: volgepakte stadions, massale muziek- en dansfestijnen en winkelcentra.
En zelfs als we min of meer alleen zijn, zoeken we de ‘verstrooiing’ van het geluid. Niet geheel ten onrechte noemt Sara Maitlin in haar boek ”Stilte als antwoord” de walkman een paar „luidruchtige oordopjes.” Ook met het mobieltje heeft zij weinig op. Het zijn voor haar vooral tekenen dat de westerse mens massaal op de vlucht lijkt te zijn voor stilte, rust en bezinning.
Woestijnleven
Een reactie op deze tendens blijft niet uit. Artsen en psychiaters waarschuwen voor de schadelijke gevolgen van deze geluidsvervuiling. In literaire en filosofische werken wordt gepleit voor een herwaardering van de stilte. Opmerkelijk is dat die werken met grote regelmaat aandacht vragen voor een verschijnsel dat zich voordoet in de Vroegchristelijke Kerk.
Halverwege de derde eeuw begint een aantal christenen zich terug te trekken uit de wereld. Ze zonderen zich af in de woestijn, aanvankelijk met name in Egypte, om daar als eenzaam levend kluizenaar ‘de volmaaktheid’ te zoeken. Wat drijft hen daartoe? In de geschriften over hen wordt de woestijn verheerlijkt als een ongerepte plaats, ver van de verdorvenheid van de grote steden. Het is immers een plek waar men niet is blootgesteld aan allerlei verleidingen die het intermenselijk verkeer met zich meebrengt en waar men in de natuur dichter bij God kan leven.
Op de achtergrond spelen ook Bijbelteksten een rol waarin staat dat de Heere juist in de woestijn, bij de berg Sinaï, Zijn volk ontmoet. Als Israël God verlaat en de afgoden dient, roepen de profeten het volk op om tot Hem terug te keren. Hij wil hen terugbrengen naar de woestijn om daar een nieuw begin met hen te maken (vgl. Jer. 31:1vv.; Hos. 2:13). Bovendien bereidt de Heere Johannes de Doper en de apostel Paulus in de woestijn voor op hun taak (Matth. 3:1vv.; Gal. 1:17v.). En ook de Heere Jezus Zelf brengt veertig dagen en veertig nachten in de woestijn door voordat Hij Zijn werk als Messias in Israël begint (Matth. 4:1vv.).
Het woestijnleven heeft echter ook minder positieve kanten. Dit eindeloze gebied wordt gezien als een duister oord, dat bewoond wordt door gevaarlijke dieren zoals slangen, hyena’s en jakhalzen. Juist deze dieren worden in de geschriften over de kluizenaars in verband gebracht met de duivel en de boze geesten. Deze duistere machten benauwen de kluizenaars waar ze maar kunnen. Ze verschijnen soms in visioenen als verleidelijke vrouwen of tonen tafels volgeladen met het smakelijkste eten. Zo wordt de woestijn de plaats van strijd en verzoeking, waar de duivelen huppelen in de roes van hun triomf (Jes. 13:21).
Verborgen omgang
Hoe blijven de woestijnbewoners staande in deze geweldige aanvechting? Ze oefenen zich vooral in de strijd door te bidden, te mediteren en psalmen te zingen. Zeker het tweede, mediteren, vraagt wellicht enige toelichting omdat het bij uitstek kenmerkend is voor het leven van de kluizenaars. Het christelijke begrip mediteren is afgeleid van een oudtestamentisch woord dat gewoonlijk vertaald wordt met overpeinzen, overdenken of overleggen van het Woord van de Heere (vgl. onder andere Joz. 1:8; Ps. 1:2). Deze vertaling is op zichzelf genomen juist, alleen wordt hierin niet duidelijk op welke manier de vromen in het Oude Testament mediteren. Ze lezen de Schriftwoorden halfluid voor zichzelf, als het ware murmelend. Dat doen ze telkens weer, om zo de bedoeling van de woorden van de Bijbel grondig tot zich te laten doordringen.
In de Oude Kerk en in de middeleeuwen wordt deze praktijk van het halfluid herhalen van Schriftgedeelten ”herkauwen” genoemd. Men verbindt dit met de oudtestamentische wetten waarin gesproken wordt over het verschil van de reine en de onreine dieren (Lev. 11; Deut. 14). Een beslissend kenmerk van de reine dieren is dat ze hun voedsel herkauwen. Dit motief wordt door de oude theologen op een allegorische manier uitgelegd en toegepast: zoals de reine dieren hun voedsel herkauwen, zo dienen de gelovigen hun geestelijk voedsel, het Woord, te herkauwen. Ze dienen de kracht van de woorden tot zich te laten doordringen door ze steeds te herhalen. Zo mediteren de kluizenaars in de woestijn en later ook de monniken in de kloosters. Door in stilte te bidden, te mediteren en te zingen binden zij de strijd aan met de boze.
Het volle leven
De Reformatie in de zeventiende eeuw breekt radicaal met het ideaal van het kluizenaarsleven en het monnikendom. Men hoeft zich volgens Luther niet terug te trekken uit het volle leven om een volmaakt christen te worden. Het kluizenaarsbestaan heeft niets verdienstelijks en het leven in de eenzaamheid garandeert een mens geen „kortere weg naar de hemel.”
Luther kan er zelfs de spot mee drijven dat de duivel de zwakke plekken van monniken uitstekend weet te vinden om hen juist in hun ”versterving” tot zonde te verleiden. Toch blijft Luther wel tijd inruimen voor gebed, meditatie en gezang. Dat moet dan wel binnen het gewone leven gebeuren, met zijn dagelijkse sleur en drukte. Zo leren we immers de verborgen omgang met God beoefenen, worden we geoefend in de strijd tegen de verzoekingen en toegerust voor datgene waartoe God ons in dit leven roept.
Deze gedachten van Luther verschillen niet wezenlijk van wat de nadere reformatoren over meditatie en gebed schrijven, al is de toon waarop ze spreken misschien wat inniger en meer verstild. Voor hen bestaat meditatie in elk geval uit twee polen. Een christen dient allereerst regelmatig de eenzaamheid te zoeken om het Woord van God te lezen en te overdenken. Maar niet minder belangrijk is dat hij ook overweegt wat dat Woord voor hem persoonlijk betekend heeft en wat het hem ook nu nog wil zeggen.
Voetius omschrijft meditatie daarom zó: het is een geestelijke oefening waarmee wij God en goddelijke zaken voor zover wij die hebben leren kennen, met een aandachtige, op de eigen ervaring toegesneden en liefdevolle werkzaamheid van het verstand in beschouwing nemen, opnieuw zoeken te ervaren en op onszelf toepassen.
Meditatieve omgang
Het zal duidelijk zijn dat deze meditatieve omgang met de Schriften ook vandaag van groot belang is voor ons geestelijk welzijn, zowel voor dienaren van het Woord als voor gemeenteleden.
Allereerst is het van belang dat een predikant niet alleen maar zijn persoonlijke stille tijd heeft, maar dat hij ook regelmatig momenten kent waarin hij de stilte zoekt om het Schriftwoord voor de komende zondag te overdenken. Al heel lang wordt in handleidingen voor de predikkunde benadrukt dat in het hele proces van preekvoorbereiding de meditatie een belangrijke plaats inneemt. Vaak wordt deze vorm van meditatie omschreven als „een middel om de boodschap van de tekst op een aansprekende, praktische en geestelijke wijze bij het hart en het leven van de hoorders te brengen.”
Dat wil zeggen dat de predikant zich bij zijn meditatieve overpeinzingen afvraagt wat God in deze tekst wil zeggen, zowel tot hem persoonlijk als tot zijn gemeente. Hij gaat na welke elementen uit de tekst bij de hoorders herkenning oproepen, of juist niet. Hij overweegt wat de boodschap van de tekst zoal kan losmaken: aan vragen, aan verzet, aan twijfel, aan moeite, aan zorg, aan verlangen naar opheldering, aan troost en aan aansporing tot dankbaarheid.
Dergelijke reacties zal de prediker in zijn meditatieve omgang met het Woord willen betrekken. Op deze manier spitst hij de uitleg van de tekst toe op de toepassing die in de preek gemaakt wordt. Zo zoekt hij te vermanen, te ontmaskeren, te onderwijzen en te vertroosten.
Het is ook voor kerkgangers van grote betekenis dat zij de meditatieve omgang met het Woord kennen. Allereerst heeft dat betrekking op het Woord zoals dat gehoord wordt in de wekelijkse prediking. De klassieke gewoonte om vanuit een thema en een verdeling in punten te preken, bedoelt ook het de hoorders makkelijker te maken om de kernboodschap van de preek te onthouden. En het onthouden van de boodschap stimuleert om door de week de kern van de preek zo af en toe al overpeinzend te herhalen.
Sommigen maken tijdens de dienst aantekeningen of doen dat als ze thuisgekomen zijn. Ook dat is een middel om het gehoorde mee te nemen de week in en te ‘herkauwen’. Momenten van meditatie kunnen er uiteraard ook zijn naar aanleiding van de dagelijkse Bijbellezing of van het lezen van goede geestelijke lectuur. De Heere wil het biddend overdenken van Zijn Woord immers zegenen.
Gevulde stilte
Klinkt dit niet te idealistisch? Is dit eigenlijk niet onmogelijk geworden in een tijd waarin de jacht en het rumoer van het leven van alledag de stilte steeds weer dreigen te overspoelen? Het is dringend nodig dat we de Bijbelse oproep om in stilte tot God te naderen in gebed en meditatie opnieuw leren spellen. Dan zullen we dagelijks bewust de stilte zoeken, hoe moeilijk dat in onze tijd ook is.
De klachten over het gehalte van de prediking of over de hoorcrisis binnen de gemeente zouden wel eens veel te maken kunnen hebben met het al te zeer ontbreken van de stilte bij de prediker, bij de hoorders, of bij beiden. Want wanneer ons hart werkelijk stil wordt voor God, wil Hij ons in genade ontmoeten. Daar leeft ook het gebed: Spreek, want Uw knecht hoort (1 Sam. 3:10).
En als Hij spreekt vult Hij de stilte met Zijn Woord, ja, met Zichzelf. We kunnen ook met de oude kluizenaars zeggen: Daar bloeit de woestijn op.