Zwartgeld en ongebruikelijke transacties
Geld dat wordt verdiend buiten het zicht van de Belastingdienst wordt ook wel zwartgeld genoemd. Een voorbeeld hiervan zijn inkomsten uit werkzaamheden die worden verricht naast de reguliere werkzaamheden van een belastingplichtige in loondienst.
De inkomsten uit deze werkzaamheden moeten worden opgenomen in de aangifte inkomstenbelasting. Als dat niet gebeurt, bestaat het risico dat de Belastingdienst bij een controle achter de verzwegen inkomsten komt. In dat geval kan de Belastingdienst een navorderingsaanslag opleggen met heffingsrente en eventueel zelfs een boete.
Fiscale boetes zijn hoog. De boete voor het niet opgeven van inkomsten kan bijvoorbeeld oplopen tot 100 procent van het verschuldigde belastingbedrag. Voor het zogenaamde zwart sparen (het sparen van geld op een buitenlandse bankrekening uit het zicht van de Nederlandse Belastingdienst) kunnen zelfs boetes tot 300 procent van het belastingbedrag worden opgelegd.
De Belastingdienst heeft het opsporen van zwart geld tot een van zijn belangrijkste prioriteiten verheven. Niet alleen actieve controles en boekenonderzoeken van de Belastingdienst kunnen zwartgeld aan het licht brengen, ook wanneer een belastingplichtige zwartgeld probeert wit te wassen loopt hij het risico betrapt te worden. Van witwassen is sprake wanneer geld dat is verkregen uit een misdrijf (zoals fraude) wordt uitgegeven aan bijvoorbeeld een huis of een boot. Er is dan sprake van een ongebruikelijke transactie. Het witwassen van geld is een strafbaar feit en kan zelfs leiden tot een gevangenisstraf.
Sinds 1 juni 2003 zijn (financieel) dienstverleners –zoals accountants en adviseurs, maar ook bankiers– verplicht om een melding te doen als er sprake is van een ongebruikelijke transactie door zijn cliënt. Aanvankelijk werden de regels vastgelegd in de Wet melding ongebruikelijke transacties en het Uitvoeringsbesluit wet melding ongebruikelijke transacties en Wet identificatie bij dienstverlening. Sinds 1 augustus 2008 is dit geregeld in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (WWFT).
De meldplicht is in de wet zeer breed geformuleerd waardoor de (financieel) dienstverlener een grote verantwoordelijkheid heeft gekregen bij het opsporen van zwart geld. De letterlijke tekst van de regeling is als volgt: „Een instelling meldt een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie binnen veertien dagen nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, aan het meldpunt.”
Het betreft dan transacties waarbij de meldingsplichtige aanleiding heeft om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen of financiering van terrorisme. De wet geeft zelf geen definitie van witwassen, dus wordt hiervoor gekeken naar de definitie van witwassen in het strafrecht.
Het strafrecht bepaalt dat iemand die een voorwerp (dus ook geld) waarvan hij weet dat het afkomstig is uit enig misdrijf, omzet of overdraagt, aan het witwassen is. Er hoeft geen melding te worden gemaakt als de (financieel) dienstverlener een cliënt „in rechte vertegenwoordigt”, bijvoorbeeld in een (belasting)proces bij de rechter.
Wanneer er melding wordt gemaakt van een ongebruikelijke transactie kan (straf)vervolging volgen.
Ook de Belastingdienst zal proberen om in dat geval niet-geïnd belastinggeld na te vorderen.
Witwassen
Het buiten het zicht van de Belastingdienst houden van spaargeld op een buitenlandse bankrekening kan leiden tot een navorderingsaanslag en hoge fiscale boetes. Als dit spaargeld afkomstig is uit een misdrijf, kan er sprake zijn van het witwassen van zwart geld. Een dergelijke ongebruikelijke transactie kan dan in beginsel sneller aan het licht komen, omdat een (financieel) dienstverlener verplicht is om de transactie te melden.
Lange tijd was niet duidelijk of deze meldingsplicht in dit kader daadwerkelijk bestond. Op 7 oktober 2008 heeft de strafkamer van de Hoge Raad dan ook een oordeel geveld over de vraag of het storten van zwartgeld op een buitenlandse bankrekening beschouwd moet worden als witwassen. In deze casus stortte een vrouw geld van haar echtgenoot op een buitenlandse bankrekening.
De echtgenoot stond volgens zijn schoonmoeder bekend als de ”hasjkoning van Venlo”. De verdediging van de vrouw stelde dat zij weliswaar wist dat het zwartgeld betrof, maar dat ze in de wetenschap verkeerde dat haar echtgenoot uitsluitend legale handel dreef in auto’s, horloges, kunst en bloemen.
De Hoge Raad oordeelde echter dat het zwarte geld verkregen was door middel van een misdrijf, zodat het overbrengen van geld naar een buitenlandse rekening als witwassen kon worden aangemerkt en de meldingsplicht van een (financieel) dienstverlener ook in die situaties geldt.
Dit is het zevende deel in een serie over zwartwerk. Zie ook Puntkomma: ”Grijs versus wit”.
De auteur is werkzaam bij de belastingadviespraktijk van PwC. Reageren aan scribent? fiscaliteiten@refdag.nl