Newcomen: een gedreven non-conformist
Matthew Newcomen (1610-1669) was erg geliefd in het Engelse stadje Dedham waar hij een aantal jaren ”lecturer” was. Niet alleen zijn preken waren indrukwekkend, maar meer nog zijn gebeden. Dit jaar is het 400 jaar geleden dat hij werd geboren.
Newcomens geboortedatum staat niet exact vast, maar de meeste biografen noemen 1610 met de vermelding dat hij in Colchester, Essex, het levenslicht zag. Newcomen had een leidende rol in de strijd voor de zuiverheid van de Engelse kerk.
Matthew Newcomen studeerde aan het bekende St. John’s College in Cambridge en behaalde daar in 1633 de graad van Master of Arts. Hij koos voor de theologie, maar het viel voor hem niet mee om een ambt in de staatskerk te vinden, omdat hij kritisch stond tegenover allerlei vormen in de eredienst. Zoals vele andere puriteinen kon hij wel ”lecturer”(spreker) worden, een soort hulpprediker die ontslagen was van de rituelen in de kerk waartegen hij gewetensbezwaren had. In 1636 volgde hij John Rogers (ca. 1572-1636) in Dedham op, een legendarische figuur die door veel non-conformisten als een vaderlijk leider werd beschouwd. Ondanks het gevaar van afzetting en vervolging dat steeds dreigde, bleef Newcomen op deze post.
Het kerkje van Dedham vormt het middelpunt van het schilderij ”Dedham Vale” van John Constable (1776-1837). Dit kerkgebouw had in de tijd van het Engelse puritanisme een centrale plaats in het graafschap Essex in Engeland.
Het volk van Dedham was erg op Newcomen gesteld. Niet alleen zijn preken waren indrukwekkend, maar meer nog zijn gebeden. Dr. Collins getuigt van hem „dat hij een degelijke, gevoelige, gedreven en overtuigende prediker” was. Hij trok veel volk en werd veel gevraagd in andere gemeenten in de Stour Valley waartoe Dedham behoort. Het is tekenend dat hij in zijn gepubliceerde werken zo de nadruk legt op de pastorale verantwoordelijkheden. Voor veel puriteinse lecturers was hij een vraagbaak en steun in de jaren waarin het gevaar van gevangenneming groot was. Koning Karel I en zijn ‘vazal’, aartsbisschop William Laud, die steeds meer vernieuwingen in de kerk wilden doorvoeren, gedoogden geen enkele vorm van verzet of protest. Newcomen stak zijn mening echter niet onder stoelen of banken, ook niet toen de koning het parlement ontbond. De houding tegenover de dissidente puriteinen werd steeds scherper.
De herder van Dedham beklaagde de vele godvruchtige predikers, „zo vele brandende en lichtende sterren”, van wie de vlammen werden „gedoofd” en die gedwongen werden zich stil te houden en te onderwerpen. Hij waarschuwde zijn gemeente voor de verzoeking die tot afval zou kunnen leiden en adviseerde haar het martelarenboek van John Foxe te lezen om zo voorbereid te zijn op vervolging en verdrukking.
Toen Newcomen enige tijd in Londen verkeerde, trouwde hij met Hannah Raven, die al twee keer weduwe was geworden. Vanaf november 1640 nam Newcomen deel aan wekelijkse samenkomsten ten huize van zijn zwager, Edmund Calamy Senior.
Met Calamy en anderen schreef hij ”Smectymnuus”, waarin scherpe kritiek op het episcopale systeem werd geuit. Deze groep puriteinen had veel invloed en bereidde mede de weg voor de Westminster Assembly, de vergadering van puriteinse godgeleerden die door het parlement werd samengeroepen nadat de overwinning was behaald op de ”royalists”, de koning en zijn aanhang.
Newcomen behoorde tot de presbyterianen, die binnen de Assembly van godgeleerden de meerderheid vormden. Behalve de opstelling van nieuwe belijdenisgeschriften was het de taak van dit illuster gezelschap om de episcopale kerkvorm (met een bisschoppelijke structuur) te vervangen door de presbyteriale (met nadruk op zelfstandigheid van gemeenten). In het debat tussen presbyterianen en independenten –die tegen de presbyteriale kerkvorm waren– op de Assembly koos hij voor een goede samenwerking met de laatsten, daar verscherping van de standpunten de voortgaande reformatie van de kerk in de weg zou staan. Zijn aandeel in de besprekingen was behoorlijk en zijn irenische houding tegenover andersdenkenden dwong respect af. Hij wilde echter geen water bij de wijn doen inzake de bestrijding van antinomiaanse dwalingen en sektarische uitwassen die in zijn ogen een gevaar vormden voor de voortgang van de puriteinse reformatie in kerk en samenleving.
Op 5 november 1642 had Newcomen het voorrecht om het Lagerhuis toe te spreken. Het thema was: ”De kunst en wreedheid van de vijanden van de kerk” en de tekst nam hij uit Nehemia 4: „Onze vijanden: wie zijn zij?” zo vroeg hij de leden van het parlement. „Zijn dit niet de papisten?” Het pausdom bleef het grote gevaar voor de Engelse protestantse natie. Kerk en staat moesten alert blijven op infiltraties van de kant van de roomse antichrist. Nadat de Assembly in 1648 werd afgesloten en de verhouding tussen presbyterianen en independenten verslechterde, stelde Newcomen met 128 predikanten het ”Essex Testimony” op. Daarin werd het ”Plechtig verdrag en verbond” met de Schotse kerk aangeprezen en gewaarschuwd voor het toelaten van sekten en on-Bijbelse stromingen met een beroep op godsdienstvrijheid.
De predikant van Dedham deed pogingen om het presbyterianisme in Essex in praktijk te brengen door de instelling van de ”Dedham Classis”. Dit initiatief werd door weinig graafschappen in Engeland overgenomen. Het streven van de puriteinen werd verijdeld door Karel II, die in 1660 aan de macht kwam.
Deze gewetenloze vorst herstelde de episcopale kerkvorm en dwong alle predikanten tot gehoorzaamheid daaraan. Ruim 2000 voorgangers kozen voor uittreding uit de vaderlandse kerk. Newcomen hield op 20 augustus 1662 zijn afscheidspreek over Openbaring 3:3: „Gedenk dan hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het, en bekeer u.” Deze preek is bewaard in de bundel van ”Farewell Sermons” uit de tijd van de ”Great Ejection” (de grote uitwerping).
Newcomen preekte toch nog enkele maanden door in de kerk van Dedham en wilde samen met anderen als afgezette voorganger het Woord blijven brengen. Op advies van Dr. Collins van Braintree week hij uit naar de Republiek der Nederlanden. Hij hield opnieuw een afscheidspreek, die ook werd uitgegeven. In december 1662 werd hij voorganger van de Engelse kerk in Leiden. Professor Hoornbeeck en vele anderen van de Leidse universiteit waardeerden zijn grote gaven. Koning Karel II probeerde de Staten te bewegen om Newcomen en andere non-conformisten aan Engeland uit te leveren om hen daar te berechten. Op 1 september 1669 overleed hij daar tijdens een pestepidemie. John Fairfax hield in Dedham de rouwpreek, die ook in druk verscheen.
Een dringend appel
„Ik sta nu op het punt om u door Gods voorzienigheid te verlaten. Ik weet niet of ik ooit uw aangezicht nog zal zien of in dit land zal terugkomen. Vóórdat we van elkaar scheiden wil ik u aan God toevertrouwen en u overgeven in de armen van Zijn eeuwige ontferming. O, dat ik dit met eenieder van u in vertrouwen doen kon. Ik ben ervan overtuigd dat ik met enkelen van u mag doen, zoals de apostelen hebben gedaan volgens Handelingen 14:23. Zij hebben de gemeente de Heere aanbevolen, „in Welken zij geloofd hebben…” Zo is het ook met sommigen van u: gelovigen niet alleen in naam en belijdenis, maar in daad en waarheid. Dezen kan ik hartelijk en gemakkelijk aan God bevelen en aan Hem overgeven. Dat doe ik in de volle verzekering dat hoe de dingen in Dedham ook gaan mogen, hoe het verder met Engeland gaan zal, hoe het u verder zal vergaan in dit leven, het toch goed met u zal zijn in de eeuwigheid.
O, dat ik dit van u allen mocht denken en hopen! Maar zijn sommigen onder u geen zondaren tegen de Heere, die naar de regel van het Evangelie door de dienaar aan de satan behoren overgegeven te worden? Zijn er niet onder u van wie we in 1 Korinthe 6:9 en Filippensen 3:8 kunnen lezen? Denkt u dan dat een prediker die meer dan twintig jaar onder zulke mensen heeft verkeerd, hen met vertrouwen aan God kan aanbevelen? O mensen, wat zal ik u verder zeggen? Wat zal ik voor u doen? Het is de begeerte en het gebed van mijn hart dat u zalig zult worden. Ik beveel u, zoals de heilige Bolton op zijn sterfbed zijn kinderen deed, dat niemand van u in de dag des oordeels voor mij in een onbekeerde toestand zal verschijnen. Ik beveel u allen, van de grootste tot de kleinste, voor God en voor de Heere Jezus Christus, Die bij Zijn verschijning de levenden en de doden zal oordelen, opdat mijn woorden op die dag niet tegen u zullen getuigen. O, dat God deze laatste waarschuwing, dit laatste appel, krachtiger doet zijn dan duizend andere. Simson versloeg bij zijn dood meer Filistijnen dan tijdens zijn hele leven. Mocht ik dan zo het gelukkige instrument zijn om bij mijn vertrek meer zielen te redden dan tijdens mijn hele leven!”
(Uit Newcomens afscheidspreek voor zijn vertrek naar Leiden.)
Zevende raad
„Mijn zevende raad is de volgende. Als u ziet dat het God behaagd heeft velen van uw leraars weg te nemen, dan rust op elk gezinshoofd de taak om uw gezinnen des te meer te onderwijzen. Lees het Woord in uw gezin en geef catechisatie. Zie toe dat zij lering hieruit mogen ontvangen. U hebt vele hulpmiddelen, zoals Perkins, Ball en de Westminster Catechismus.
En ten slotte geef ik u als raad om voort te gaan met eerbied en zorg voor en liefde tot de onderhouding van Gods heilige sabbat.”
(Uit afscheidspreek in verband met Newcomens uittreding (Ejection).)