Kerkverbanden vertroebelen discussie over kerkelijke eenheid
Discussies over kerkelijke eenheid gaan ten onrechte uit van landelijke kerkverbanden, vindt ds. W. Pieters. Eenheid moet plaatselijk gestalte krijgen in liefde en wederzijds respect, zonder organisatorische vertaling.
Dr. C. S. L. Janse hield in RD 18-12 een uitmuntend en overtuigend betoog over de recente zogeheten nationale synode. Hij refereert daarin ook aan het heikele onderwerp van de kerkelijke verdeeldheid. Geen wonder, want dat was een van de motieven achter de bijeenkomst die op 10 en 11 december gehouden is in Dordrecht.
In al het schrijven over kerkelijke eenheid of het ontbreken daarvan –zo ook in het artikel van Janse– valt het mij telkens op dat men er voetstoots van uitgaat dat een landelijk kerkverband een Bijbelse zaak is. Vanuit die vooronderstelling wordt vervolgens geconstateerd dat een eenheid van die (landelijke) kerken geboden, maar (nu nog) niet mogelijk is.
Maar wat als landelijke structuren een onzalig overblijfsel zijn van de roomse gedachte zoals die in de dagen van de kerkhervorming heerste, namelijk van een wereldwijde kerk, die organisatorisch centraal geleid wordt? En dit vermengd met de nationaal-staatkundige structuren van diezelfde eeuw?
Stel dat het helemaal niet Gods bedoeling is dat er nationale kerkverbanden zijn; zoals wij ook niet denken dat er internationale kerkverbanden moeten zijn met gezaghebbende synoden en aanverwante zaken.
Stel eens dat er in 1834 geen nationale of bovenplaatselijke kerkstructuur was geweest die meende bevoegdheid te hebben om in een gemeente van Christus (zoals Ulrum was) in te grijpen, maar dat er toen (net als in de dagen van de apostelen) alleen plaatselijke gemeenten waren geweest. Dan hadden de gemeente, kerkenraad en predikant in het Zeeuwse Biggekerke (of welke plaats je ook maar noemen wilt) niet hoeven beslissen om wel of niet ds. Hendrik de Cock en zijn kerkenraad en zijn Groningse gemeente te volgen in hun keuze tot afscheiding. En in 1840 weer en in 1886 weer en in 1944 en 1953 weer…
Dan waren Afscheiding en Doleantie er nooit gekomen – ook niet nodig, en zelfs niet mogelijk geweest. Dan had iemand als ds. Ledeboer niet met bovenplaatselijke inmenging te maken gekregen en was hij niet genoodzaakt geweest de reglementenbundel van de preekstoel te werpen en ritueel te begraven. Dan hoefden we nu niet zo te tobben om die logge synodale constructies weer enigszins met elkaar te laten samenwerken of te laten samensmelten. Dan hadden we ook de erge toestand van de fusie in 2004 niet gehad.
Stel dat de gemeente van Jezus Christus zich alleen plaatselijk zou openbaren. Stel dat die predikant uit Peru, die uitgenodigd werd door de Gereformeerde Zendingsbond om de Nederlandse kerken te ontmoeten en die verbaasd was dat onze gemeenten zo massaal zijn, gelijk had toen hij zei dat een gemeente niet groter moet worden dan ongeveer honderd leden en dat zij bij verdere groei zich in twee gemeenten moet splitsen –geen afscheiding, maar ‘gewoon’ twee gemeenten naast elkaar– omdat je nu eenmaal geen gemeenschap der heiligen kunt beleven of praktiseren met zo’n grote massa.
Stel dat we in onze steden en dorpen steeds naast elkaar gemeenten hadden gekregen die bij verdere groei in vrede splitsten… En dat dus niemand zou zeggen: Deze gemeenten moeten allemaal (organisatorisch) één worden.
Dan zouden we de eenheid kunnen beoefenen die Christus in Johannes 17 bedoelt. Namelijk, in geloofsvereniging met Hem en in de liefdesband met elkaar – zonder in één gebouw te moeten samenkomen en zonder een aparte naam te hoeven dragen (hervormd of gereformeerd of hervormd-gereformeerd). Terwijl ieder hoorde bij of zich voegde bij de gemeente die in zijn omgeving is, of (om redenen die niet met de Schrift strijden) bij een andere gemeente in zijn omgeving.
Zijn bovenplaatselijke verbanden dan allemaal zondig? Nee, zolang ze niet dwingend worden opgelegd, maar vrijwillig worden aangegaan. En zolang het gezag van de plaatselijke kerkenraad en de vrijheid van Christus’ gemeente om God in Zijn Woord op Zijn manier te geloven en dat in praktijk te brengen, niet worden beknot.
Van de on-Bijbelse synodale en andere bovenplaatselijke gezagsstructuren die in de derde eeuw van de kerkgeschiedenis door vleselijke mensen met ongeestelijke motieven zijn aangebracht, voelen wij nú nog de naweeën. Niet alleen zorgen verkeringen over onze zelfgemaakte kerkmuren voor een groot probleem, ook wordt er onnoemelijk veel energie en tijd besteed aan het forceren of zoeken van een organisatorische eenheid die er in landelijk opzicht nooit zal komen en die er ook niet hoeft te komen. Wat heeft organisatorische eenheid immers te maken met de gemeenschap der heiligen?
Plaatselijk, en dan nog zonder dat het direct organisatorisch wordt vertaald, in liefde en wederzijds respect, dient op basis van Gods Woord deze eenheid gestalte te krijgen en zo uit te waaieren over de mensheid.
De auteur is hersteld hervormd predikant te Garderen.