„Vrouwen moeten gaven zéker gebruiken”
Dat de bijbelse opdracht om te woekeren met de geschonken talenten zeker ook de vrouw geldt, is voor haar glashelder. „Maar als je van God een man mag krijgen, en je huwelijk wordt met kinderen gezegend, dan is de eerste taak van de vrouw de zorg voor het gezin. Daar zou voor mij geen fulltime baan bij passen.”
Het is lastig om een gaatje te vinden in de volle agenda van geneeskundestudente Gatske de Boer (24). Ze is, na een korte kennismaking in het Universitair Medisch Centrum Utrecht, net begonnen aan haar eerste echte co-schap, in een Gorkums ziekenhuis. Ze maakt lange dagen. Met de reistijd meegerekend, is ze ongeveer de klok rond in touw.
Omdat Gatske de eerste keer werd uitgeloot voor de medicijnenstudie, deed ze in 1997/1998 een jaar hbo-V. De tweede poging bij geneeskunde was raak. Ze startte in 1998 aan de Universiteit Utrecht, en studeerde vervolgens in vier jaar af.
Aansluitend vertrok ze voor een halfjaar naar Guinee, om mee te werken op een post van de Zending van de Gereformeerde Gemeenten (ZGG) in dat Afrikaanse land. „Een heel mooie en bijzondere tijd gehad daar. Meegekeken en -gewerkt in een ziekenhuis en een paar kliniekjes, een onderzoekje gedaan naar ondervoeding bij kinderen.”
Nu wachten de co-schappen, een periode van twee keer 42 weken in totaal. Ze hoopt er met ruim anderhalf jaar doorheen te zijn. „Dan maar geen vakanties tussendoor.”
Nadien is de keus: gaan werken als arts-assistent of solliciteren naar een opleidingsplaats voor een specialisatie. Die periode duurt dan vervolgens drie tot acht jaar, afhankelijk van het gekozen specialisme. Bij een promotieonderzoek kan die periode oplopen tot een jaar of elf. „Ik denk niet dat dat voor mij de beste optie is”, zegt ze.
Dat de studie geneeskunde door de lengte ervan vaak gezien wordt als erg zwaar en daardoor -zeker voor vrouwen- als minder aantrekkelijk, vindt Gatske een beetje overdreven. „Na zes jaar ga je ook verdienen. En die studieduur van veertien jaar geldt eigenlijk alleen voor een volleerd chirurg.”
Ze zat in VWO-3 of -4 toen ze ontdekte dat de geneeskunde haar aantrok. „In de eerste klas durfde ik niet eens naar het skelet te kijken.” Vooral de sociale kant van de medicijnenstudie trok en trekt haar. „Het klinkt wat afgezaagd, maar met mensen werken is voor mij het mooiste wat er is. Daarnaast boeien ook de ziektebeelden me erg. Bewogenheid met de mens is mijn drijfveer. Een geneeskundestudie is, ook voor een vrouw, nooit weg.”
Haar liefde voor de zending is van eerder datum. „In groep 7 of 8 van de basisschool zat ik. Door de verhalen, de dia’s, de boeken die ik erover las. Achteraf denk ik wel eens dat ik daar toch onbewust een beroep bij heb gezocht.”
Toen ze startte met haar studie klonk van verschillende kanten de vraag of ze wel wist waar ze aan begon. „Mensen zeiden van tevoren: „Als je dan verkering krijgt, en wilt trouwen, wat dan?” Maar ik wist toch van te voren niet of ik wel zou trouwen? Het woekeren met je talenten om dienstbaar te zijn in Gods Koninkrijk geldt in mijn ogen zéker ook voor de vrouw. Daar hoeven mijn klassieke ideeën over huwelijk en gezin toch niet strijdig mee te zijn?
Als je een echtgenoot van God mag krijgen, en in je gezin worden kinderen geboren, dan is dat een gave die je moet koesteren. De eerste taak van de vrouw is dan toch zorgen. Je bent als vrouw geschapen als een hulp van je man, om je eventuele kinderen de vreze des Heeren bij te brengen.
Ik zou die prachtige en intensieve taak niet kunnen combineren met een fulltime baan. Anderen kunnen dat misschien wel. Je krijgt de zaak ook niet rond door bijvoorbeeld alleen avonddiensten te draaien. Je moet er toch ook zijn voor je man.”
Overigens, weet Gatske, ervaren ook steeds meer niet-christenen dat huwelijk en gezin moeilijk twee fulltime banen verdragen. „Je ziet om je heen toch steeds meer duoartsenbanen ontstaan.”
Dat mensen vanwege hun studie -of vanwege de maatschappelijke druk: omdat er zoveel in hun opleiding is geïnvesteerd- besluiten geen kinderen te ’nemen’, kan Gatske niet begrijpen. Haar niet-christelijke medestudenten hebben daarover veelal een andere visie dan zij. „Ze kunnen niet echt begrijpen dat ik alles op zou zeggen als ik zou trouwen en kinderen zou krijgen. Ze zeggen overigens ook niet dat ik dat echt niet zou kunnen maken.”
Op dit moment denkt de Utrechtse straks een specialisatie te kiezen -„ik zeg nu nog niet hardop welke”- die goed van pas zou kunnen komen bij een werkkring in een ontwikkelingsland. „Maar zou die weg -om wat voor reden ook- afgesloten blijven, dan kan ik er ook hier mee uit de voeten. Echter nooit ten koste van een eventuele man of een gezin met kinderen. Veel vrouwen pakken -vaak parttime- de draad weer op als de kinderen groter zijn of de deur uit zijn. Ook dat zou een goede optie kunnen zijn.”
Dit is het vierde deel van een serie portretten over de veranderende positie van de vrouw in de gereformeerde gezindte.