„Visie op RK-Kerk vaak te negatief”
MEGEN – Door de stroom klachten over misbruik en mishandeling binnen de Rooms-Katholieke Kerk staat het kloosterleven weer volop in de belangstelling. Meestal negatief, terwijl de meeste religieuzen nooit een vinger hebben uitgestoken naar mensen die aan hen waren toevertrouwd.
Binnen enkele weken tijd verschenen twee vuistdikke boeken over het kloosterleven in Nederland: ”Ex caritate” (uitg. Verloren; Hilversum), bijna 1200 bladzijden dik, is de eerste complete studie naar de geschiedenis van zustercongregaties in Nederland. ”Vademecum” (uitg. Veerhuis; Alphen aan den Maas), samengesteld door Jan Smits, biedt in 943 pagina’s een compleet overzicht van alle religieuze gemeenschappen en hun kloosters in Noord-Brabant.
Op het hoogtepunt, eind jaren vijftig, telde Nederland ruim 90 congregaties met gezamenlijk zo’n 30.000 nonnen. Zij werkten in het onderwijs, de zorg, de verpleging en de missie, genoten veel aanzien in de maatschappij en deden veel goed werk, constateren Annelies van Heijst, Marjet Derks en Marit Monteiro in hun boek ”Ex caritate” (uit liefde).
Veel Nederlanders van boven de vijftig herinneren zich nog de zusters bij wie ze op school zaten. Sommige mensen denken terug aan de orde en strengheid („ze deelden klappen uit”), terwijl anderen waarderend spreken over hun inzet en het onderwijsklimaat („ze was een erg lieve non”).
Voordat de ziekenhuizen in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw gingen professionaliseren, werkten er honderden zusters in de verpleging. Veel patiënten herinneren zich hun trouwe zorg en opofferingsgezindheid.
Een van hen was een oude Joodse vrouw, Rosa Salmang, geboren in 1859. Ze kreeg in de oorlog de mogelijkheid onder te duiken omdat de Zusters Onder de Bogen in Maastricht haar in een ziekenhuisbed stopten en als zieke verpleegden, hoewel ze alleen maar last had van haar knie.
In haar dagboekaantekeningen schrijft Salmang: „De voeding is net zo goed als vroeger en onze zuster, die beeldschoon is, is toch zo lief en hulpvaardig. Ze werkt van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat.” Alle zieken kregen met sinterklaasavond snoepgoed en fruit, „zonder onderscheid in het geloof.”
De kappen en habijten die ze in Maastricht zag, behoorden ook in Noord-Brabant tot het straatbeeld. Net als de kloosters, waarvan er na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 tientallen werden gebouwd. In een plaats als Berkel-Enschot (nu ruim 10.000 inwoners) stonden twee abdijen, een klooster en een pension met school. Tilburg telde meer dan vijftig rooms-katholieke instellingen, kerken niet meegerekend, waaronder kloosters, fraterhuizen, gasthuizen, missiehuizen, scholen en gestichten.
De meeste kloosters en instellingen waren nauw betrokken op het leven in de stad of het dorp. In Chaam bijvoorbeeld, stichtte pastoor Verhoeven in 1882 een gesticht, even voorbij de pastorie aan het Slekstraatje. De franciscanessen betrokken op 24 oktober het gebouw en begonnen enkele dagen later meteen met het kleuteronderwijs. Later verzorgden ze ook de wijkverpleging. De communiteit is opgeheven in 1965.
Inmiddels hebben de meeste kloosters hun deuren gesloten. Nieuwe aanwas bleef uit. Nederland telt nu nog 5202 vrouwelijke religieuzen, die gemiddeld 85 jaar oud zijn. Bijna niemand draagt meer een habijt en veruit de meeste nonnen wonen in gewone huizen.
Uit beide boeken blijkt dat de rooms-katholieke congregaties, kloosters, internaten en ziekenhuizen van grote maatschappelijke betekenis zijn geweest. Volgens Van Heijst, Derks en Monteiro –de laatste maakt deel uit van de commissie-Deetman, die onderzoek doet naar de klachten over misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk– verdienen deze instellingen een meer evenwichtige benadering. „Het gepolariseerde publieke debat van 2010 is niet in balans, maar dat was het voor kort evenmin. Lange tijd kregen alleen de mooie verhalen over de instellingen van religieuzen de ruimte. Nu is dat omgeslagen in een eenzijdige aandacht voor de negatieve verhalen.”
En daarom is historisch onderzoek ook zo belangrijk, aldus de schrijvers. „Klachten over zusters zijn in aantal relatief gering, gezien de grote aantallen zusters die voor honderdduizenden hebben zorg gedragen in onderwijs en verzorging. De meeste religieuzen hebben nooit een vinger uitgestoken naar, of een hard woord gezegd tegen, de mensen die aan hen waren toevertrouwd, óók niet als zijzelf overbelast of uitgeput waren.”