Beloften
Mattheüs 20:1
„Want het Koninkrijk der hemelen is gelijk een heer des huizes, die met den morgenstond uitging om arbeiders te huren in zijn wijngaard.”
Er is een stem achter ons, die roept: Dit is de weg, wandel in dezelve. Ten aanzien van de uiterlijke roeping door het Evangeliewoord mogen wij in waarheid zeggen dat wij allen geroepen worden om te arbeiden in Gods wijngaard. Dat gebeurt onder de belofte van het genadeloon. Wij hebben immers de wijngaard, dat is Gods kerk, onder ons. Het is het uitdrukkelijk bevel van de Heere dat een ieder onzer zich vervoege tot de gemeenschap van de kerk. Wij moeten daarin steeds werkzaam zijn, tot eer van God en tot uitwerking van onze zaligheid en die van onze naaste.
Wij hebben ons als verhuurd van onze jeugd af toen wij in de doop door onze ouders werden opgedragen. Wij hebben ons ook verhuurd toen wij belijdenis deden van de geloofsleer en daarop tot het lidmaatschap der kerk toegelaten werden. Toen deden wij beloften van gehoorzaamheid aan God en Zijn geboden. Die beloften hebben wij ook sinds die tijd zo menigmaal herhaald als wij in het avondmaal de heilige bondszegelen hebben gebruikt. Wat doen wij daar anders dan ons telkens aan God verhuren zo menigmaal als wij daar als met een eed zweren dat wij zullen onderhouden de rechten van Gods gerechtigheid?
Johannes Barueth, predikant te Dordrecht
(”Arbeiders in de wijngaard”, 1754)