Staande blijven tussen de heidenen
Vier jaar lang deed Stephen Teeuwen onderzoek naar de periode rond de Assyrische ballingschap. Sinds kort ligt zijn tweede boek, de roman ”Dochter van Juda”, in de winkel. „Je kunt onze tijd niet een-op-een vergelijken met die van de ballingschap, maar er zijn overeenkomsten.”
Hoofdpersoon Sjir’el is een Judees meisje uit Lakis. Al zolang ze weet moet Juda belasting betalen aan het steeds groter wordende Assyrië. En dat niet alleen: ook worden Juda’s vorstendochters met instemming van de Judeeërs meegenomen naar het heidense rijk. Sjir’els verontwaardiging bereikt een hoogtepunt als haar eigen zusje hetzelfde lot treft. Ze reist haar achterna, en belandt zo eveneens in Assyrië, waar ze als Judese staande moet zien te blijven te midden van de heidenen.
„In bekering en berusting ligt je behoud, in stilheid en vertrouwen is je kracht gelegen. Maar je hebt niet gewild.”
„Dit is een van de sleutelteksten van Jesaja, misschien wel van de hele Bijbel. Hij zag dat de Israëlieten vooral vol waren van zichzelf en vonden dat ze het aardig deden. Maar Jesaja zei: „Dat zal niet genoeg zijn. Je moet je tot God keren en in Hem je vertrouwen stellen.”
In mijn boek beschrijf ik hoe veel Judeeërs hun hoop stellen op zaken als de politiek, godsdienstige regels en voorschriften en het leger. Sjir’el weet echter dat dat niet genoeg zal zijn. Daarom citeert ze Jesaja. Niet uit zwakheid, maar omdat God haar de werkelijkheid laat zien zoals die is.”
„In de zonen en dochters die Assyrië eiste (…) zag niemand de vervulling van de gevreesde profetie.”
„Het is beangstigend om te bedenken dat in de periode voor de ballingschap haast niemand inzag dat de profetie van de verwoesting van Juda bijna vervuld zou worden, terwijl het noordelijke rijk Israël twintig jaar eerder al verwoest was. De mensen leefden gewoon door. Achteraf is het makkelijk om te veroordelen, maar hoe zouden wij gereageerd hebben op een man als Jesaja? Zo van, er zit wel wat in, maar we zien wel? Ik vraag me af wat wij in onze tijd missen, wat onze blinde vlekken zijn.”
„Ze hekelde de verdorvenheid van de scepterzwaaiers die de uitruil bezegelden, die dit kinderoffer vergoelijkten als een noodzakelijk kwaad om de Assyrische oppermacht te paaien.”
„Juda eerde God in naam, maar in de praktijk diende het andere goden. Er waren maar weinig mensen die nog begrepen waar het om ging. Daarnaast was Juda, net als bijvoorbeeld Nederlandse christenen nu, een kleiner wordende minderheid tegenover een grote overmacht. Ze moest zich afvragen: wat als er straks geen tempel meer is? Jesaja liet het volk zien dat het geloof niet in de tempel zat of in hun tradities, maar dat God in hen moest wonen. Sommige christenen geven wat dat betreft een confronterend voorbeeld: hun geloof houdt stand, al worden hun kerken verwoest.”
„Aan zijn gezicht kon ze niet onderscheiden of de man nog leefde, zo verstard stonden de rode, uitpuilende ogen in hun kassen.”
„Er staat één scène in mijn boek waarin een veroordeelde wordt gespietst. Een redacteur van de uitgeverij vroeg zich af of dat er wel in moest, maar ik wilde de lezer laten voelen hoe hard de cultuur was waarin de Judeeërs terechtkwamen. Tegelijkertijd waren de Assyriërs enorm rijk en hadden ze prachtige kunst. Hun spindoctors deden niet onder voor de onze, zo groots en schitterend schilderden ze hun koningen af. Hun paleizen waren enorm, hun beelden metershoog.
Misschien is dat nóg een parallel: ook onze cultuur imponeert. Tegelijkertijd is zij bijvoorbeeld keihard voor mensen die niet met de massa meedoen.”
Dochter van Juda, Stephen D. Teeuwen; uitg. Mozaïek, Zoetermeer, 2010, ISBN 978 90 239 9320 9; 390 blz.; € 19,50.