Om de christelijke vrijheid
Paul Scholten (1875–1946) gold in zijn dagen als „een van de grootste, ja misschien wel de grootste der juristen van het Koninkrijk der Nederlanden.” Het kon dan ook niet uitblijven of de universiteit waaraan hij studeerde en negendertig jaar lang doceerde, de universiteit van Amsterdam, vernoemde een instituut naar hem.
Over hun motieven hebben de bevolkers van dat instituut geen onduidelijkheid willen laten bestaan. In een publicatie over ”de actualiteit van Paul Scholten” schreven zij: „Alle auteurs zijn het erover eens dat Scholtens gedachtegoed ontdaan zou moeten worden van de al te christelijke kantjes. In onttakelde vorm wordt Scholten weer actueel.”
Dat is een vreemde motivatie om een man te eren die belijdend lid van de Nederlandse Hervormde Kerk was en veel denkkracht heeft gewijd aan de vraag hoe zijn vak en zijn christelijk geloof zich tot elkaar verhielden. Zijn afscheidscollege in 1945 besloot als volgt: „Een college is niet de plaats voor een geloofsbelijdenis. Ik heb mij er altijd van onthouden, al heb ik mijn overtuiging niet verdoezeld. Ik zal ook nu geen confessie uitspreken. Gij weet dat ik een man ben van positief-christelijke, reformatorische overtuiging. Gij begrijpt, hoop ik, dat ik krachtens die overtuiging alleen dan een toekomst voor het Nederlandse volk verwacht, indien het zich voor Gods Woord buigt. Velen van u denken anders. Ik dring hun geen overtuiging op, slechts dit vraag ik van allen: Dient het volk door het aan zijn recht te helpen. Zoekt daarin de vrede. En houdt niet op te dorsten naar de gerechtigheid.”
Volgens Scholten was ons land het beste gediend met het christelijk geloof. Dat had onder andere te maken met het feit dat ons land en onze cultuur waren gevormd door de oorlog om de christelijke vrijheid. Die strijd om de „liberteyt van religie en conscientie” heeft ons volk tot een gemeenschap gemaakt. Een sterke vrijheidsdrang heeft ons in opstand gebracht tegen de Spaanse tirannie in de zestiende eeuw en moest ons in de Tweede Wereldoorlog inspireren tot een conservatieve strijd voor het behoud van vrijheden.
Die vrijheidsdrang kon niet ontaarden in ongebondenheid en wetteloosheid zolang zij werd begrensd door de waarden en normen van het christelijk geloof. Waar de beperkingen die het geloof aan de vrijheid stelt, wegvielen, doemde een heilloos dilemma op: vrijheid zou verlopen in anarchie of, van de weeromstuit, in tirannie. Scholten –een CHU’er– meende dat ook het leven van de staat onder Gods gebod valt, „onder de Wet –met een hoofdletter– in theologische zin.”
Dit geloof had Scholten overigens niet van huis uit meegekregen. Hij groeide op in een vrijzinnig milieu en kwam slechts langzamerhand, door veel studie en geregelde kerkgang, tot het geloof. Dat gebeurde in 1913, toen hij 38 jaar oud was. Hij raakte bevriend met christelijke denkers als Ph. Kohnstamm en O. Noordmans en leidde tijdens de oorlogsjaren –toen hij naar zijn vakantiewoning in Hulshorst verbannen was– in hotel De Valk in Nunspeet de vergaderingen van de commissie die een nieuwe kerkorde voor de Hervormde Kerk opstelde.
Na 1913 kwam Scholten voor de vraag te staan hoe hij zijn geloof in zijn vak kon integreren. Wie zich in het werk van Scholten verdiept, kan zich alleen maar verbazen over elke poging om zijn publicaties te ‘onttakelen’. Scholten is nog altijd een gerenommeerd jurist en heeft die reputatie te danken aan het zogeheten ”Algemeen deel”, het eerste deel van een serie boeken over het Nederlands burgerlijk recht. In dat boek verzet hij zich tegen de gedachte dat een rechter niet meer is dan de mond van de wet. Een rechter zou, in deze gedachtegang, alleen maar een feit aan een regel moeten onderschikken en vervolgens een conclusie trekken.
Volgens Scholten was de werkelijkheid daar echter te ingewikkeld en te gebroken voor. Een rechter moet ook andere factoren wegen en ten slotte een beslissing nemen. Die beslissing neemt hij uiteindelijk op grond van zijn geweten, en dat geweten is in laatste instantie gebonden aan God: „een hogere macht die, als Persoon in schepping en geschiedenis geopenbaard, individu én gemeenschap met zijn onvoorwaardelijke vorderingen tegemoet treedt.”
Gelukkig is er sinds kort weer belangstelling voor de echte Paul Scholten, inclusief zijn christelijke geloof. De juridische faculteit van de universiteit van Leiden vormt het hart van deze Scholtenrevival. Universitair docent Timo Slootweg heeft een bloemlezing van Scholtens belangrijkste artikelen en essays gepubliceerd. Deze bundel bevat onder meer de beschouwingen die Scholten heeft gewijd aan de filosofische en theologische grondslagen van zijn opvattingen over recht en rechtsvinding.
De bundel met artikelen van Scholten zelf is gevolgd door een boek met vijftien hoogwaardige studies over het werk van Scholten. De studies bestrijken een breed terrein en verschillen ook qua toon en waardering zeer van elkaar.
Paul Cliteur, propagandist van een strikt seculiere orde, schrijft bijvoorbeeld niets meer met Scholten te kunnen. Oriëntatie op Scholten is niet meer dan een vorm van „nostalgie” omdat we nu in een tijd leven „met problemen waarvan Scholten geen weet had en waarvoor hij dus ook geen oplossing kan bieden.”
Andreas Kinneging typeert Scholten als een denker in de traditie van het natuurrecht. Timo Slootweg plaatst Scholten daarentegen in de traditie van het christelijk existentialisme (Kierkegaard) en benadrukt het verschil tussen de platoonse liefde tot de idee en de christelijke liefde tot een Persoon.
Het zijn twee rijke bundels geworden, deze studies van en over Paul Scholten, en zij maken het begrijpelijk dat dr. W. Aalders ooit Scholten typeerde als „een waarlijk protestants gelovige, een geesteskind van Edmund Burke en Groen van Prinsterer, uit de herontdekking van wiens werk een nieuw Reveil geboren kan worden.”
Paul Scholten. Dorsten naar gerechtigheid, Timo Slootweg (red.); uitg. Kluwer, Deventer, 2010; ISBN 9789013072600; 448 blz.; € 60,-
Recht, beslissing en geweten: beschouwingen naar aanleiding van Paul Scholten, Afshin Ellian, Timo Slootweg en Carel Smith (red.); uitg. Kluwer, Deventer, 2010; ISBN 978 90 13 08355 2; 328 blz.; € 45,-.