Slapen bij kabbelend water in een molen
Hij woont in een rijtjeshuis, maar verblijft in een molen. „Juridisch klopt het helemaal”, grijnst molenaar Jacob Haalstra. „Op papier ben ik inwoner van Heerhugowaard, het grootste deel van het jaar zit ik híer.” Haalstra wijst naar ”De Veer”, een fonkelnieuwe molen net buiten Haarlem. „Ik ben een liefhebber, geen freak.”
Haalstra kon geen betere datum kiezen. De Veer werd vrijdagmiddag officieel in gebruik genomen door wethouder Berny Martini van Haarlem. Zaterdag is het Nationale Molendag. „Dat is dus twee keer kort na elkaar extra belangstelling.”
Na een felle brand in 1998 bleef er van De Veer niets anders over dan een zwart geraamte. „Een macaber gezicht. Wel een interessant object voor kunstschilders”, zegt Haalstra, terwijl hij een krantenfoto van het drama laat zien.
Vijf jaar later staat De Veer, onderdeel van het recreatiegebied Spaarnewoude, weer te pronken als nooit te voren. Weliswaar na veel problemen. „We hebben drie jaar moeten touwtrekken met de verzekering omdat de molen onderverzekerd was.”
De Veer, gebouwd in 1701, was een poldermolen. De nieuwe is dat ook, maar kan nog geen dienst doen. „De vijzel, de schroef die het rad in beweging brengt, is versleten”, vertelt Haalstra. „Ik kan de wieken wel laten draaien, maar dan voor de prins. Er gebeurt niks.”
De 65-jarige Haalstra is als vrijwilliger aangesteld om De Veer aan toeristen te tonen. „Ik ben een echte recreatieman; heb 22 jaar bij het recreatieschap Spaarnewoude gewerkt. Het aardige van deze molen is dat het publiek alles van de constructie van binnen te zien krijgt. Heel leerzaam, ook voor kinderen.”
Verreweg de meeste molens in Nederland worden beheerd door vrijwilligers. „Wie wil er nog beroepsmolenaar zijn?” vraagt Haalstra zich hardop af. „De enkele beroepsmolenaars die we nog hebben, moeten het hoofd boven water zien te houden met een winkeltje erbij.”
Haalstra kan De Veer eigenlijk geen dag onbeheerd achterlaten. „Weet je wie er gek op molens zijn? Krakers. Die vinden het heerlijk om in een molen te wonen. En het ís ook heerlijk. Zelfs ’s nachts. Je hoort altijd het water kabbelen. Dat slaapt verschrikkelijk lekker.”
Voorheen woonde er in De Veer een molenaar met vrouw en zeven kinderen, vertelt Haalstra. „Veel ruimte hadden ze niet, want deze molen is kleiner dan de meeste andere. Maar het ging. Waarom ook niet? Er zijn gezinnen met zeven kinderen die ’s zomers in een caravan kruipen.”
Voor de tien molenmakers die Nederland telt, is er werk in overvloed, aldus Haalstra. „We hebben nog zo’n 1000 molens in ons land. Driekwart verkeert in vervallen staat. Er moet veel opgeknapt worden.” Een molen bouwen is arbeidsintensief, verzekert de molenaar. „Het gaat om heel specifieke onderdelen die vaak met de hand gemaakt moeten worden.”
Met het interieur van De Veer is Haalstra nog niet klaar. „Ik wil alles in oud-Hollands blauw inrichten. Tot en met mijn bed toe.” Trots is hij op de planken vloer in scharlakenrood. „Kijk, er zitten vier luiken in die toegang geven tot de ruimte onder de molen. ’t Is daar heerlijk koel.”
De Veer heeft twee soorten wieken: een fokwiek en een oud-Hollandse wiek. Haalstra: „Echte molenfreaks gruwen ervan. Die zeggen: je moet of het ene of het andere systeem doen. Bij deze molen horen eigenlijk alleen oud-Hollandse wieken. Maar fokwieken draaien sneller.”
Oorspronkelijk bezat De Veer vier verdiepingen: het woongedeelte op de begane grond, de slaapzolder, de middenzolder en de kapzolder. De herbouwde molen heeft er drie. „De slaapzolder is weggelaten om de dakconstructie van de molen te kunnen laten zien”, legt Haalstra uit.
Waar gaat hij zelf slapen als het interieur klaar is? „Het mooist zou zijn op de middenzolder, maar dat heeft één nadeel. Als er ’s nachts inbrekers komen, moet ik eerst een steile trap af. Dat duurt te lang. Dus ik denk dat ik toch maar beneden ga liggen; naast de voordeur. Dan ben ik snel buiten.”
Hoe gek Haalstra ook op molens is, zijn grootste hobby zijn Friese paarden. „Dat zijn mijn echte vrienden.”