Toegang
Jakobus 4:8
„Reinigt de handen, gij zondaars, en zuivert de harten, gij dubbelhartigen.” Groot en verschrikkelijk is de verwijdering die de zonde gemaakt heeft tussen de mens en zijn God. Uit de gemeenschap van zijn God bestaan zijn eeuwig heil en gelukzaligheid. Er is tussen beide een grote kloof ontstaan. Ze zijn nu ver van elkaar verwijderd. „Uw ongerechtigheden maken een scheiding tussen ulieden en tussen uw God.” (Jesaja 59:2).
De mens is van nature gevlucht voor God, in plaats van te wensen nabij God te zijn. Er nestelt in hem die boze begeerte dat God verre van hem mocht zijn. Daarom is het wat groots om die mens wederom tot God te brengen, hem de weg te openen tot Zijn gemeenschap. Het is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat de zondaar vrijmoedigheid en een toegang geeft om met vertrouwen tot God toe te treden, met Hem in gemeenschap om te gaan en nabij Hem, ja met Hem, verenigd te zijn. Het is een heel dierbare nodiging waarmee zij daartoe geroepen worden. Het is een overheerlijke belofte, die hun verzekert dat hun poging niet tevergeefs zal zijn. Als zij naderen, zal God niet wijken, maar veeleer hun tegemoetkomen.
Zal dit alles zijn rechte werking hebben, dan dienen zij wel door Hem onderwezen te worden dat ze niet moeten blijven zoals zij zijn.
Petrus van der Hagen, predikant te Amsterdam
(”Verborgenheid der Godzaligheid”, 1677)