De hersenspoelmachine van Google
Hoe lang doet u erover om dit artikel te lezen? Minder dan vijf minuten? En bent u een intensieve internetter? Dan hoort u misschien bij de groep die al door Google gehersenspoeld is.
Een jaar geleden zette Nicholas Carr de knop om. Zijn mobiel ging uit, hij maakte een eind aan z’n Facebook- en Twitteraccount en alleen zijn e-mail en weblog gingen op een laag pitje verder. „Dat heeft me enorm geholpen”, zei Carr recent in een interview. Hij kan weer rustig nadenken en zich concentreren op een pittig boek.
Carr is een Amerikaanse auteur en ict-deskundige die in 2008 een opzienbarend artikel schreef in het blad The Atlantic, met als kop: ”Maakt Google ons gek?”. De vraag stellen, is hem beantwoorden, zo is ongeveer de lijn van zijn betoog.
Al jaren liep hij rond met het onaangename gevoel dat er wat knaagde aan zijn hersenen, schrijft Carr. Zijn manier van denken veranderde. Dat merkte hij vooral bij het lezen: „Ik kon me voorheen met het grootste gemak onderdompelen in een boek of een lang artikel. Dat lukt me nu maar zelden meer. Na twee of drie pagina’s zakt mijn aandacht weg. Ik word onrustig, verlies de draad, kijk of er iets anders te doen valt.”
Inmiddels meent Carr de oorzaak van zijn concentratieverlies gevonden te hebben. Hij realiseerde zich dat hij al een jaar of tien op allerlei manieren intensief gebruikmaakte van internet. Zo’n informatieoceaan is een goudmijn voor een auteur als Carr. Maar zijn manier van navigeren door het web van hyperlink naar hyperlink, eiste zijn tol. Deze media doen iets met je manier van denken en je vermogen om je concentreren en te bezinnen, meent Carr. „Vroeger was ik een diepzeeduiker in een zee van woorden, maar nu scheer ik als een jetskiër langs de oppervlakte.”
Powerbrowsen
Carr constateert ook dat hij niet de enige is die hieraan lijdt. Hij verwijst naar een uitgebreide studie van de British Library waaruit blijkt dat lezers van elektronische boeken en tijdschriften er slechts oppervlakkig doorheen bladeren. Ze besteden gemiddeld evenveel tijd aan het zoeken als aan het doorlezen ervan, vier minuten bij boeken en acht minuten bij tijdschriften. Drie op de vijf zoekers bekijkt niet meer dan drie pagina’s.
De conclusies in het rapport zijn niet mals. „Het is duidelijk dat mensen online niet op dezelfde manier lezen als vroeger. Er ontstaat een nieuwe manier van lezen, mensen gaan ”powerbrowsen”: op een horizontale manier bladeren door titels, inhoudsopgaven en samenvattingen en zo zoeken naar wat je snel kunt gebruiken. Het lijkt er bijna op dat ze online gaan om te vermijden dat ze nog op de ouderwetse manier moeten lezen.”
De Britse onderzoekers constateren dat vooral jongeren de toevlucht nemen tot zoekmachines en niet beschikken over kritische en analytische vaardigheden om informatie op waarde te schatten.
Andere studies waarbij camera’s de oogbeweging van een lezer volgen, tonen aan dat bezoekers van een website de tekst niet regel voor regel doornemen, maar alleen de eerste paar regels en daarna alleen de eerste woorden van de volgende regels. Precies zoals je zoekresultaten op een Googlepagina bekijkt. Andere studies tonen aan dat wie zo leest, minder opneemt en onthoudt dan degene die gewoon lineair leest.
Boekdrukkunst
Carr komt dan ook tot de conclusie dat de uitvinding van internet een stuk ingrijpender is dan die van de boekdrukkunst. De boekdrukkunst leerde mensen denken zoals voorheen alleen monniken en wetenschappers deden: aan de hand van een gedrukte tekst die de aandacht gevangenhoudt. Internet zorgt voor een nieuwe revolutie, omdat het teksten niet alleen verspreidt maar ze ook ‘bewerkt’: „Tot voor kort werden teksten alleen verspreid op papier. Daardoor kun je je gemakkelijk verdiepen in een verhaal of redenering. Door internet worden woorden elektronisch uitgezonden, net als geluiden en plaatjes. Daardoor krijgen ze dezelfde invloed op je denken: ze leiden je af, maken je gejaagd en oppervlakkig. Dat leidt tot een revolutie op het terrein van de leesmedia.”
Over Google merkt Carr op dat die zoekmachine nog een stap verder gaat: Google geeft al suggesties voor een woord als je een paar letters intikt. Carr: „Eric Schmidt, de baas van Google, merkte eens op dat hij uitziet naar de dag dat Google in staat is hem te vertellen wat hij moet gaan intikken. Als ik dat goed begrijp, betekent het ook dat Google hem gaat vertellen wat hij moet denken.” Zo’n subtiele vorm van hersenspoelen kan Carr niet bekoren.
Zijn grootste zorg is dat deze manier van lezen ook daadwerkelijk de hersenen verandert. In zijn nieuwste boek, ”The Shallows”, dat een paar maanden geleden verscheen, onderbouwt hij die stelling. De hersenen zijn heel flexibel en passen zich aan de manier van lezen aan. Al bij een uur zoeken en surfen per dag is er zo’n verandering in de hersenen meetbaar, vertelde Carr aan BBC.
Dat kan niet zonder gevolgen blijven, vreest hij. „Het gevaar voor jongeren is dat ze nooit de mentale vaardigheid ontwikkelen van de comtemplatie, het beschouwen, zodat ze intensief kunnen lezen of een uitgebreide redenering kunnen volgen. Ik vrees dat we nu kinderen trainen om afgeleid te worden, dat we toegang tot informatie verwarren met intelligentie. De nadruk ligt nu op hoe snel je iets kunt vinden, in plaats van op wat je er mee doet, in welke mate je je erin verdiept en hoe je die informatie verweeft in de kennis die je al hebt.”
In zijn artikelen richt Carr z’n pijlen vooral op de hyperlink, de schakels tussen webpagina’s die samen de ruggengraat van internet vormen. Dat web viert dit jaar juist z’n twintigjarig jubileum. De allereerste website, van het Zwitserse CERN, ging vlak voor Kerst 1990 in de lucht. Sindsdien hangen miljarden webpagina’s van hyperlinks aan elkaar. In Carrs ogen zijn die webkoppelingen de grote boosdoeners. „We klikken op een link, en nog een, en nog een, en al snel zijn we vergeten wat we aan het doen of aan het lezen waren.”
Een hyperlink is net zoiets als een voetnoot, maar slimmer en funester. „Een voetnoot is voor je hersenen een vriendelijk duwtje, maar een hyperlink geeft ze een por.” Vandaar zijn suggestie: strooi hyperlinks niet door een webpagina heen, maar verzamel ze onderaan.
Op internet krijgt Carr veel kritiek, maar toch heeft zijn betoog goede papieren. Vooral in het onderwijs zou men goed kennis moeten nemen van zijn argumenten. Of er werkelijk reden is om bezorgd te zijn over de invloed van internet op ons leesvermogen, hangt sterk af van de vraag welke vorm van lezen belangrijk is in het leven: die van de surfplank of die van de diepzeeduiker.
Minipreken
Voor christenen is die vraag niet moeilijk te beantwoorden. De Amerikaanse predikant en cultuurfilosoof Douglas Groothuis verzet zich al jaren tegen de hypercultuur van de media. Hij hekelt daarbij de trend dat predikanten zich aanpassen aan die „ziekelijke versnelling”: „In plaats van minipreken die afgestemd zijn op onze minispanningsboog, moeten we het vermogen ontwikkelen om ons te concentreren, zodat we langere en diepere boodschappen gaan waarderen. Het opnemen van Bijbelse waarheden kan niet haastig gebeuren.”
Die gedachte is natuurlijk niet nieuw. Een bekende vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie, de Kralingse predikant Theodorus van der Groe, schreef in 1747 een uitgebreide voorrede in de veeldelige prekenserie van de Schotse broers Erskine „over den pligt van het lezen der H. Schrift en andere godgeleerde boeken; hoe dien, door de genade Gods, dagelijks te verrigten met het meeste profijt voor de ziel.” Intensief en onderzoekend lezen is daarbij noodzakelijk, maar niet voldoende, betoogt Van der Groe. Hij benadrukt het belang van biddend lezen, lezen met een verlicht verstand, met een hartelijk geloof, een gevoelig hart, stille overdenking, inkering in zichzelf en toepassing van het gelezene in de praktijk. Zo’n leeshouding wijkt nogal af van het oppervlakkig scannen van een webpagina. Het laatste advies dat Van der Groe meegeeft, is: „Wij moeten eindelijk ook altijd lezen in het licht en aan de voeten van eenen Zaligmaker.” Zonder dat kan iemand „den Bijbel wel duizendmaal rond lezen, zonder er nogtans eene letter geestelijk van te verstaan, tot behoud hunner zielen.”
Als Carr, Groothuis en Van der Groe gelijk hebben, moeten christenen zich ernstig afvragen welke gevolgen intensief internetten voor hen kan hebben. Snel informatie kunnen verzamelen is vandaag de dag een belangrijke vaardigheid die in veel beroepen vereist is. Maar er is ook een andere categorie internetgebruik, denk aan sociale netwerken als Hyves en MSN. Daar trekken allerlei knipperende symbooltjes de aandacht en spelen hyperlinks een nog grotere rol dan elders op het web. Als de tol daarvoor zo hoog is dat je concentratievermogen afneemt, is dat een reden te meer om sommige vormen van internetgebruik op een afstand te houden.
Overigens gaat Carr niet zover dat hij het web nu links laat liggen. Hij blijft op bescheiden maar verdienstelijke wijze actief met z’n weblog.
Kanttekeningen
De bevindingen van Carr werpen ook een ander licht op de veelgehoorde opmerking over het kunnen begrijpen van de Statenvertaling. „Die jongelui zijn zo snel wegwijs in computertaal en zo handig op internet, zouden ze dan ook niet in staat zijn om het taalgebruik van de Statenvertaling onder de knie te krijgen?”
Volgens Carr zou het antwoord op die vraag juist ontkennend zijn, want wie ”zo handig is op internet” heeft daardoor extra moeite om geconcentreerd de Bijbel te lezen – in welke vertaling dan ook. De Bijbel is geen boek dat je al bladerend en scannend kunt lezen, maar vraagt om studie.
Om die reden zijn veel vertalingen voorzien van voetnoten. Terecht is er altijd op gewezen dat de Statenvertaling niet los gezien mag worden van haar kanttekeningen. Die bevatten niet alleen toelichtingen op de vertaling maar verwijzen ook vaak naar andere Bijbelteksten, min of meer zoals hyperlinks doen. Het tegenstrijdige met het verhaal van Carr is dat hier de digitale versie gebruiksvriendelijker is dan die op papier. Handmatig de Bijbel doorbladeren leidt meer af dan het vergelijken op een beeldscherm.
Hoewel Carr zijn stelling met allerlei studies onderbouwt, trekken weinig internetters zich wat van hem aan. Het is van belang dat er langetermijnonderzoek komt naar de gevolgen van internetgebruik op de hersenen. Laten kinderen, jongeren én ouderen, vooruitlopend daarop, zich alvast voortdurend oefenen in het geconcentreerd en begrijpend lezen, in combinatie met het vergaren van kennis uit het gelezene. Het is niet genoeg dat je weet wáár iets staat, maar je moet ook weten wát er staat.
Daar wijst ook ds. Jodocus van Lodenstein op, in een kerstpreek die voor het eerst verscheen in 1711. De engelenzang en de preek van de herders in Lukas 2 leidde bij velen tot verwondering en ontroering, maar bij Maria ging het een spa dieper. „Maria deed haar uiterste best om dat in haar hart te bewaren en zij sloot het er met kracht in op. Zij overlegde het in haar hart en ging het gehoorde, dat veel was, onderzoeken. Zij wilde hetgeen de engelen en herders tot haar gezegd hadden, onderzoekend samenvoegen en met elkaar vergelijken en tot overeenstemming brengen. (…) Dit overlegde zij oprecht, met de ijver van haar geest, en met alle kracht van haar ziel.”