Vuur in de kerk
In 1568 vatte de Nieuwkerk te Dordrecht vuur en vlam. Jan Doudijn heeft er destijds een schilderij van gemaakt. De kerk is niet meer in oude glorie hersteld. Met restanten van het voormalige bouwwerk is de kerk herbouwd voor de gereformeerde religie. Het werd de eerste kerk in ons land die voor de gereformeerde eredienst werd gebouwd. Helaas wordt de kerk niet meer voor de erediensten gebruikt maar fungeert zij als toonzaal van keukens. Het orgel verhuisde naar Tiel, de kansel naar Oudewater. De meeste historische kerken hebben wel eens met vuur en vlammen te maken gehad.
Talloos veel zijn de voorbeelden. Ik noem slechts de dorpskerken van Harmelen (1900), Streefkerk (1914) en enkele jaren geleden die van Sprang-Capelle.
Op 6 augustus 1882 brandde het hervormde kerkgebouw van Genemuiden geheel af. Ook het kerkelijk archief ging daarbij verloren. Bij stadsbranden van 1740 en 1868 bleef de kerk zo goed als gespaard.
Indrukwekkende branden die min of meer recent een kerk in as legden zijn er geweest in Haastrecht en Middelharnis. Beide gemeenten hebben hun oude kerk in betrekkelijk korte tijd tweemaal in vlammen zien opgaan. In beide gevallen werd de kerk herbouwd en gerestaureerd. In Haastrecht was dat het geval in 1896 en in 1963, in Middelharnis in 1904 en 1948.
Er zijn ook voorvallen bekend van grote branden waarbij als door een wonder de kerk gespaard bleef. Ik denk aan de brand van Strijen in 1759. Ds. Hermanus van Revenhorst uit Mijnsherenland hield een tijdrede in de gespaarde kerk omdat de eigen predikant op dat moment daar niet toe in staat was omdat zijn hele „boekerij” was verbrand. Van Revenhorst preekte over Psalm 78:21: „Een vuur werd ontstoken tegen Jakob, en toorn ging ook op tegen Israël.”
Bij de grote brand van Vriezenveen in 1905, die ontstond doordat een houtbewerker zijn pijpje uitklopte, bleef de oude kerk –inclusief de houten klokkestoel– eveneens gespaard. Over een lengte van 4 kilometer vatte de ene boerderij na de andere vlam doordat het vuur werd verspreid door de vuurspetters van vette worsten die aan de zolderring hingen. Meer dan 1600 mensen raakten dakloos.
Over de brand van Chicago op 8 oktober 1871 (waarbij ook de Farwell Hall waar D. L. Moody placht voor te gaan in vuur en vlam werd gezet) gaat nog een indrukwekkend verhaal. Een studente in een naburige school bij de Farwell Hall zag dat de kerk van Moody in brand stond en probeerde een kamergenoot wakker te maken. Ze riep: „Sta op! De kerk van Moody staat in brand!” De kamergenote reageerde: „Dat is niets bijzonders, die staat altijd in brand!”
Dat is een ander getuigenis dan dat Johan de Heer eens weergaf in Het Zoeklicht. Er ging ergens in den lande een kerk in vlammen op. Een der gemeenteleden die het allemaal voor zijn ogen had zien gebeuren en kennelijk weinig bespeurde van het vuur van de Heilige Geest in zijn kerk zei naderhand: „Wat een machtig gezicht was dat! De eerste maal dat ik vuur in de kerk gezien heb.”