De Vader raakt Zijn Zoon kwijt
„Jezus is niet zonder meer God.” Hij is ”Engel naast God”. De leer van de drie-eenheid blijkt dan ook een verkrampt credo te zijn. Zo luiden enkele conclusies uit een boek over Jezus met kanttekeningen van de Statenvertaling als ‘springplank’. De vraag luidt: Hoe goddelijk is Jezus?
Dr. André F. Troost schreef een meeslepend boek. Een boek dat allereerst een antwoord is op vragen die de hervormde predikant uit Heusden zelf heeft. Het boek is geboren uit een jarenlang denkproces, zo schrijft hij.
Wat houdt ds. Troost bezig? Het is hem nooit gelukt om deze twee gedachten samen te voegen: Jezus als „waarachtig mens” en als „waarachtig God.” Het botst dan vooral op twee concrete punten waarover ds. Troost al eerder het boek ”Dat koninkrijk van U. Hoe kan Jezus de Messias zijn?” schreef.
Allereerst is ds. Troost tegen het probleem aangelopen dat Jezus zegt dat Hij iets niet weet wat Zijn Vader wel weet („Doch van die dag en die ure weet niemand, ook niet de engelen der hemelen, dan Mijn Vader alleen”, Matth. 24:36). Is dat een probleem? Ja, zegt ds. Troost, want: „als Jezus helemaal God is, moet Hem toch alles bekend zijn wat aan de Vader ook bekend is?” Dat roept dan wel de vraag op van wie dat ”moet”.
Bij dit niet-weten van Jezus kwam voor de schrijver nog een tweede probleem, dat van de zogenaamde termijnteksten. Het blijkt volgens hem dat Jezus Zich vergist heeft in de tijd van de wederkomst. Hij verwachtte toch immers een spoedige wederkomst (Matth. 10:23; 16:27; 24:34)? Nu weten we dat vergissen is… menselijk! Ds. Troost wil zelfs de mogelijkheid openlaten dat God Zich soms ook kan vergissen.
Het zijn deze twee problemen die ds. Troost met hoofd en hart in de achterliggende jaren hebben beziggehouden. De vraag is of het zou kunnen zijn dat deze problematiek eigenlijk het antwoord niet te veel bepaald heeft. Hoe komt ds. Troost erbij: Jezus als „Engel naast God”?
Ds. Troosts denkproces over de vraag ”Wie is Jezus?” kreeg richting door de kanttekeningen in de Statenvertaling bij Genesis 16, waar gesproken wordt over de ”Engel des Heeren”. Dat noemt de schrijver de „gouden draad” door zijn boek: „Zolang ik geen goede tegenargumenten heb gevonden ga ik op de weg die de kanttekenaren ons wijzen.”
Zijn aanname die hij in zijn boek wil testen is kort gezegd: Jezus is de uit God geboren engel des Heeren. Volgt ds. Troost werkelijk de weg van de kanttekenaren? De kanttekeningen bij Genesis 16:7 merken op over de Engel des Heeren: „Dat is, het hoofd der engelen, de Heere Christus, die daarom ook Heere genoemd wordt.” Maar is daarmee gezegd: Christus is de ”Engel des Heeren”? Het is immers niet hetzelfde dat je zegt ”de Engel des Heeren is Christus” of dat je spreekt over ”Christus is de Engel des Heeren”.
Dit heeft te maken met het onderscheid van Oude en Nieuwe Testament en met de voortgang van de heilsopenbaring. Je kunt –teruglezend vanuit het Nieuwe Testament– zeggen dat ”de Engel des Heeren is Christus”, een letterlijk voorlopige verschijning van Hem Die eenmaal echt onder ons zou wonen. Wanneer je omgekeerd zegt ”Christus is de Engel des Heeren” dan suggereer je dat de vervulling in het Nieuwe Testament niet de verwachting van het Oude Testament overtreft. Met andere woorden: je sluit Christus op in het kader van het Oude Testament, waarin Hij inderdaad getekend wordt; maar uit het Nieuwe Testament blijkt dat Hij meer is dan deze verschijning.
Anders gezegd: ”De Engel des Heeren is Christus” wil zeggen: In de verschijning van de Engel des Heeren wordt iets zichtbaar van Hem Die eenmaal zou verschijnen in ons vlees en bloed. Zeg je omgekeerd dat ”Christus is de Engel des Heeren”, dan hang je de definitieve verschijning van Christus op aan de uiterlijke verschijningsvorm in het Oude Testament.
Terecht heeft ds. Troost opgemerkt dat er een bepaalde parallel is tussen de Engel des Heeren in het Oude Testament en wat we lezen over de ”Zoon op aarde” in het Nieuwe Testament. Er blijkt zowel een onderscheid tussen hem en de Heere te zijn als een zodanige eenheid dat deze engel spreekt als God in eigen persoon. Maar dat betekent nog niet dat je vervolgens omgekeerd Jezus Christus in Zijn unieke openbaring als de Zoon van God kunt ”inkleuren” met uitsluitend de karakteristieken van de Engel des Heeren. En dat is wel de beweging die ds. Troost maakt in zijn boek.
Mijn hoofdbezwaar tegen de redenering van ds. Troost is dus dat je niet op dezelfde manier een beweging kunt maken van Nieuwe Testament naar Oude Testament als van Oude Testament naar Nieuwe Testament om de persoon van Christus goed in beeld te krijgen. Daarom had de schrijver van dit Jezusboek zich rekenschap moeten geven van onder meer de bezinning op de verhouding tussen de beide Testamenten, van de ”drive” van het Oude Testament naar het Nieuwe Testament, van belofte en vervulling, van eenheid en onderscheid tussen beide testamenten.
Wanneer Christus ”moet” passen in het plaatje van de Engel des Heeren en niet meer mag zijn dan ”goddelijk”, dan is er een aantal lastige Bijbelteksten. Dat erkent ds. Troost volmondig en hij besteedt er een afzonderlijk hoofdstuk aan. Toch blijkt zijn exegese een dun draadje te zijn.
Bij de wijze waarop hij 1 Johannes 5:20, Johannes 1:18 en Johannes 20:28 bespreekt zijn vragen te stellen. Hier slechts enkele opmerkingen bij de bekende woorden uit Johannes 1:1: „In den beginne was het Woord; en het Woord was bij God, en het Woord was God.” Waarom? De verklaring die hij geeft, krijg je in grote lijnen ook als je een gesprek aangaat met de Jehova’s getuigen. Het verwarrende is dat er bij de exegese allerlei ware en onjuiste beweringen door elkaar lopen. Zo benadrukt de schrijver terecht dat er staat: „God was het Woord.” Maar om daar als parallel naast te leggen ”God is liefde” om aan te tonen dat je niet mag zeggen ”Het Woord was God” evenmin als je mag zeggen ”liefde is God”, heeft niets meer met exegese te maken. Het ontbreken van het lidwoord bewijst niets, maar is een gebruikelijke grammaticale constructie voor dergelijk zinnen. Daar kun je hier niet van maken ”een God” en dus slechts ”goddelijk”. Voor ”goddelijk” heeft het Grieks trouwens wel een beter woord.
Daarnaast maakt ds. Troost heel wat sprongen. Waarom zou bijvoorbeeld het ”hoofd der engelen” zelf een engel moeten zijn? Heeft ds. Troost zich voldoende rekenschap gegeven van de onmogelijkheid van een engelchristologie in het licht van de eerste hoofdstukken van de brief aan de Hebreeën? Soms volgen twee zinnen op een heel suggestieve manier na elkaar. Bijvoorbeeld: „Betekent dit alles dat Jezus zichzelf ook als goddelijk heeft ervaren? Heeft Hij zichzelf beleefd als een in menselijk verklede god op aarde?” Dan vraag je niet twee keer hetzelfde!
Het boek scherpt op doordat het veel tegenspraak oproept. Omdat het de gereformeerde dogmatiek overhoop gooit? Als dat zou moeten, dan moet dat maar gebeuren. Maar dan alleen vanuit de Schrift zelf! Nu blijkt dat een „onbevooroordeelde exegese” –en zo’n suggestie van de schrijver zet lezers echt op het verkeerde been– toch wel erg bepaald wordt door een vooringenomen standpunt: in Jezus ontmoeten we niet de eeuwige Zoon van de Vader, maar een bijzondere engel. Hij is dan slechts in graad en niet in aard onderscheiden van andere schepselen. De Middelaar wordt een „tussenwezen.”
Wil men deze leer dogmahistorisch duiden, dan is aan een dergelijke opvatting inderdaad de naam van Arius verbonden. Het boek kan wakker schudden als al te vlot gezegd wordt ”Jezus is God” en niet meer dan dat. We doen de Schrift geweld aan wanneer we menen dat de discipelen het land doortrokken met ”de tweede persoon van het goddelijk wezen”.
De zin die als een refrein in het boek terugkeert is waar: „Jezus is niet zonder meer God.” Maar daarin komt het heilgeheim openbaar. Hij is „God geopenbaard in het vlees”! We dienen over Hem met twee woorden te spreken en daarbij recht te doen aan de eenheid en het onderscheid tussen Vader en Zoon. Iets daarvan kwam reeds tot uitdrukking in de verhouding van „engel des Heeren” en de Heere Zelf.
Engel naast God, André Troost; uitg. Boekencentrum, Zoetermeer, 2010; ISBN: 978 90 239 2475 3; 208 blz.; € 16,50.