„Bilderdijk streed voor joods-christelijke cultuur”
Door velen is hij verguisd, afgeschreven. Volstrekt ten onrechte, meent de neerlandicus Bert Engelfriet. „Laten hedendaagse conservatieven zich eens gaan oriënteren op Bilderdijk.”
De voortreffelijkste dichter van zijn tijd, noemde Conrad Busken Huet Willem Bilderdijk (1756-1831), een „nachtegaal onder de bastaardnachtegalen.” De gevreesde literatuurcriticus ontwaarde in Bilderdijks werk een reusachtige ideeënwereld, aldus dr. Engelfriet. „Hij levert weliswaar ondubbelzinnig kritiek op Bilderdijks eigenzinnige Messiaanse pretenties, maar trekt de integriteit van zijn geloofskracht niet in twijfel en vergelijkt hem met koning David die dichtend zijn vijanden beschimpt.”
Lang niet iedereen zei Busken Huet dit na – toen niet en nu nog niet. Engelfriet: „Ik vraag me af op hoeveel middelbare scholen er nog substantiële aandacht aan Bilderdijk wordt besteed. Al in zijn eigen tijd heeft hij een bepaalde reputatie gekregen, en raak die maar weer eens kwijt. Aan de Tachtigers hebben we het bijvoorbeeld te danken dat hij de naam kreeg dat hij retorische poëzie schreef: veel vorm en weinig inhoud. Het Bilderdijkmuseum in Amsterdam, waarvan ik ooit lid was, behandelt hem ook als een soort antiquiteit. Volkomen ten onrechte, wat mij betreft. En met Busken Huet bevind ik me op dit punt niet in het slechtste gezelschap.”
Vijftien jaar nadat hij in Utrecht promoveerde op ”Bilderdijk en het jodendom” verschijnt van Engelfriets hand opnieuw een boek over deze „roeier tegen de stroom van de tijd” (Buijten & Schipperheijn Motief). ”De missie van een genie”, gaf de neerlandicus uit Bennekom de uitgave als titel mee, met als ondertitel ”De spirituele wereld van orangist Willem Bilderdijk”.
Wat heeft u met Bilderdijk?
„Na mijn promotie heb ik een tijdje niets met hem gedaan. Maar op de een of andere manier ben ik wel met hem bezig gebleven, heb ik hem verder verwerkt. Van Bilderdijk gaat een inspirerende werking uit. Hij is, laat ik zeggen, een blijvende bouwsteen.
Wat is toeval, maar de kleuterschool waar ik in Rotterdam op zat heette de Bilderdijkschool. Die bestaat trouwens nog. Maar mijn belangstelling voor Bilderdijk stamt toch uit mijn middelbareschooltijd. Ik zat op de christelijke hbs aan het Henegouwerplein en daar hadden we een docent Nederlands, Luykenaar Franken –hij was ook organist–, en die besteedde in zijn lessen de nodige aandacht aan Bilderdijk.”
Even tussendoor: als kind bent u nog een tijdlang in huis geweest bij ds. P. Overduin…
„Klopt. Mijn moeder was toen opgenomen in het sanatorium. Ik was een jaar of acht, negen, en wij kerkten bij de gereformeerde gemeente in hersteld verband van ds. Overduin, nu de christelijke gereformeerde kerk Rotterdam-Kralingen. Een jaar lang ben ik bij hem in huis geweest. Dat is van vormende waarde geweest. Ik zie nog voor me hoe hij ’s ochtends geknield voor het bed lag. Dat maakte diepe indruk – mijn vader was van huis uit niet zo kerkelijk.
Ik ben trouwens gedoopt door de vader van ds. Overduin, D. C. Overduin. „De oude dominee” noemden ze hem. Over hem werd altijd met veel respect gesproken. Hij had de gemeente gesticht, nadat hij in conflict was gekomen met ds. Kersten en de Gereformeerde Gemeenten.”
Terugkomend op Bilderdijk: wat was de aanleiding om opnieuw een boek aan hem te wijden?
„Wat je vandaag ziet, is dat de rol van religie in de samenleving belangrijker is geworden. De strikte scheiding tussen kerk en staat waarvan een aantal jaren terug nog sprake was, is doorkruist, onder andere als gevolg van de opkomst van islamitische groeperingen. Met mijn boek wil ik het denken van Willem Bilderdijk opnieuw onder de aandacht brengen. Als er iemand is geweest die erop heeft gewezen dat noch kerk, noch staat buiten een geestelijk beginsel, een góddelijk beginsel, kan, dan hij wel. Bilderdijk zag het als zijn missie om de strijd aan te binden met de geest van zijn tijd, die van de radicale verlichting en van de Franse Revolutie. Hij heeft gestréden voor het behoud van de joods-christelijke cultuur. Het verval daarvan zou vroeg of laat het volstrekte nihilisme tot gevolg hebben, wist hij. Daarin heeft hij nog steeds iets te zeggen.”
Bilderdijks visie op, bijvoorbeeld, de „goddelijke oorsprong van het bestaan” heeft soms iets gnostisch, iets pantheïstisch, lijkt het.
„Daarmee geconfronteerd zou hij dit zelf beslist ontkend hebben. Hij bestreed de gnostiek. Ik vermoed dat Bilderdijk in zijn gedichten steeds naar woorden, uitdrukkingen heeft gezocht om te zeggen wat hij ten diepste wilde zeggen. En soms krijgt dat inderdaad iets gnostisch – maar dat is schijn.”
Bilderdijk verenigt op wonderlijke wijze christelijke en romantische gedachten, constateert u, „maar hij is niet tot een van beide stromingen te herleiden.”
„Calvinistisch noemde Kuyper hem. En in een heel aantal opzichten heeft hij het calvinisme ook hoog aangeslagen. Gomarus verdedigde hij; Arminius wees hij af. Toch kun je hem ook geen pure calvinist noemen.
Kijk, je kunt Bilderdijk helemaal gaan ontleden. Hij was dit, hij was dat. Iemand als de historicus Joris van Eijnatten heeft dat ook gedaan. Ik vind dat een te beperkte benadering. Het geheel is meer dan de som der delen, dat geldt zeker voor Bilderdijk.”
”De missie van een genie” luidt de titel van uw boek. In hoeverre was Bilderdijk een genie?
„Een genie is iemand die wordt geleid, geïnspireerd door een genius, een geest. Bilderdijk zou zeggen: door een heilige geest – niet dé Heilige Geest. Door een engel, een geestelijke macht, een muze. Hij geeft hoog op van deze inspiratie.
En zo moet ook de cultuur een bezielde eenheid zijn, vindt hij. Mensen als Descartes, Kant, hebben dit uit het oog verloren. Met als gevolg dat ook de mens gedegradeerd wordt, tot iets commercieels bijvoorbeeld, tot een redelijk en bruikbaar instrument.”
Valt Bilderdijk ook in meer objectief opzicht een genie te noemen?
„Het woord genie is nogal in betekenis gekelderd. ”De missie van een genie in tijdnood” kopte de Volkskrant een keer. Het ging in dat artikel over een dammer.
Feit is dat Bilderdijk een bijna universele kennis had, hij was een echte homo universalis. Maar hij was toch meer dan dat. Hij had ook iets profetisch, hij wist zich geïnspireerd. En juist in díé betekenis was hij geniaal.”
Kunt u de missie van dit genie eens kort omschrijven?
„Laat ik het zo zeggen: voortdurend wees hij op het grote belang van een blijvende verbinding tussen hemel en aarde. Het schepsel mag, kán zijn Schepper niet loslaten zonder dat dit grote gevolgen heeft. En als het gaat om de cultuur, is Bilderdijk steeds op zoek naar brokstukken die nog herinneren aan de goede schepping, aan het paradijs. Hij zoekt naar wat mooi is, goed is, schoon is. Iets wat mooi is, is ook goed, en dat heeft vervolgens ook met waarheid te maken, dus met God.
Maar Bilderdijk keek niet alleen terug, hij keek ook vooruit. Zijn visie op de geschiedenis, waarin hij Gods hand zag, stond in een duidelijk Messiaans kader. Eens zou de Messias, voortgekomen uit het Joodse volk, terugkomen. De geschiedenis gaat naar een eindpunt, waarbij Bilderdijk sterk chiliastisch –in de zin van een duizendjarig vrederijk– dacht.
Overigens had Bilderdijk in dit opzicht ook een zekere waardering voor de islam. Hij zag deze als voortgekomen uit het jodendom, en een voorbereiding op het christendom.”
De trits God, Nederland en Oranje is bij Bilderdijk duidelijk aanwijsbaar. Hoe ziet u in dit licht de huidige discussies rond de rol van het koningschap?
„Bilderdijk zag Willem van Oranje, maar ook een stadhouder Willem III, staan in de lijn van het koningschap onder Israël, juist ook door het verbond dat Willem van Oranje had gesloten met de ”Potentaat der potentaten”. Óndanks het feit dat koning Willem I zijn belofte niet nakwam en hem niet als hoogleraar benoemde. Bilderdijk was in 1795 nota bene vanwege zijn trouw aan Oranje het land uitgezet.
Wat mij betreft, heeft hij hierin ook vandaag nog wel iets te zeggen. We moesten toch maar wat voorzichtig zijn met het verder inperken van de macht van de koningin. Bilderdijk kon bijvoorbeeld schrijven over de koningin als moeder voor het volk, over de zorgplicht van de vorst voor de samenleving. Dat zijn niet zomaar woorden uit het verleden – zie de rol die koningin Beatrix vorig jaar speelde na de aanslag op 30 april. Je kunt ook niet zo gemakkelijk een taakomschrijving van een vorst geven.”
Bilderdijk geldt als de vader van het Reveil. Begin 2008 pleitte dr. H. Klink uit Hoornaar in Ecclesia voor het ontstaan van een nieuwe „vriendenkring van erudiete en gelovige mensen” die zich gaan mengen in „de strijd der geesten nú.” Hoe kijkt u hier tegenaan?
Engelfriet, zelf confessioneel hervormd: „Dat klinkt me zeer sympathiek in de oren. Waarbij ik dan zou zeggen: Oriënteer je ook op Willem Bilderdijk. Want neem ook de Burke Stichting – waarom nu Burke? Dat heeft toch iets merkwaardigs. Ik ben ervan overtuigd dat juist Bilderdijk hedendaagse conservatieven nog veel te zeggen heeft.”
Welk werk van Bilderdijk zouden zij als eerste moeten gaan bestuderen?
Na enig nadenken: „Ik zou zeggen: zijn opstel over de Drie-eenheid. Daarin werkt hij de leer hiervan op allerlei terrein uit. Buitengewoon waardevol.”
In zijn boek heeft dr. Engelfriet een reeks gedichten van Willem Bilderdijk opgenomen. Welke vindt hij zelf het mooist? „Dan kies ik toch voor ”Grootheid”, dat hij in 1800 schreef. Dat zegt ook iets over hoe Bilderdijk zichzelf zag. Een grootheid, jawel. Maar –anders dan een Harry Mulisch– dan wel iemand die van zichzelf af wees. Bilderdijk wilde slechts dienstbaar zijn.”
Geloof niet licht aan grote mannen, Aan wondermensen, wijd beroemd: ’t Zijn wereldgesels en tirannen, Die ’t aardrijk met die naam benoemt.
Maar vest uw blik op een dier bergen Met ijs en wintersneeuw gekroond (…)
Schijnt niet veeleer zijn hoogte matig, Zijn rijzing even zacht als statig, Zijn luister met een wolk bedekt? Doch waag het om hem op te stijgen (…)
De stormen mogen om hem gieren, Zijn kruin is boven wind en weer: Hij lacht met kluisters en lauwrieren; Zijn eigen waarde maakt zijn eer. Hij weet zich-zelven juist te schatten, En zoekt geen schijn van meer te omvatten, Noch draagt te koop wat God hem gaf! Maar om zich andren nut te maken, Zal hij zijn eigen kring verzaken, En dalen tot de hunnen af.
Verwondring voor zich op te wekken, Is verr’ beneden ’t geen hem past:
Wie de ogen tot zich tracht’ te trekken, Geen grootheid is aan praalzucht vast. Hij zal een leeftijd met ons wonen, En nooit een meerderheid vertonen; Ja, als zijn kennis ons verlicht, Zo schijnt hij ’t slechts uit ons te delven, En wij, wij danken ’t aan ons-zelven, Wat we aan zijn wijsheid zijn verplicht.
Doch komt en kent hem meer volkomen, En zoekt de peil van wat hij zij! Dan wordt zijn grootheid eerst vernomen,
Dan blijkt zijn innige waardij! (…)