Saramacca als onderdak voor Joden
GRONINGEN – De oorlog mocht dan voorbij zijn, vele duizenden Europese Joden bevonden zich nog altijd onder erbarmelijke omstandigheden in ontheemdenkampen – vaak voormalige concentratiekampen. Even, tussen 1946 en 1948, heeft het erop geleken dat 30.000 van deze overlevenden van de Holocaust een nieuw onderdak zouden krijgen in… Suriname. Maar het Saramaccaproject mislukte.
„U hebt een nauwelijks nog bekende episode onder het vloerkleed van de geschiedenis vandaan gehaald”, klonk het donderdag tijdens de promotie van A. Heldring (1939) aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG). De voormalige ambassadeur in Burkina Faso, Niger, Ghana, Togo en Benin promoveerde aan de letterenfaculteit op een dissertatie over ”Het Saramacca project. Een plan voor Joodse kolonisatie in Suriname”.
Helemaal nooit beschreven is dit project overigens niet. Zo wijdde de Utrechtse studente Laura Almagor in 2007 haar masterthesis aan het ”Freeland League-plan voor Joodse kolonisatie in Suriname”, onder de titel ”Een vergeten alternatief”.
Al voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was de Freeland League for Jewish Territorial Colonization, een Amerikaans-Joodse organisatie, op zoek gegaan naar dunbevolkte gebieden in de wereld waar Joden zich zouden kunnen vestigen. Palestina was voor de liga, anders dan voor de zionisten, nog nauwelijks een optie. Australië misschien, met zijn vele dunbevolkte gebieden? Maar nee, de Australische regering sprak in 1944 uit dat zij geen massale instroom wenste van Joodse vluchtelingen uit Europa die zich als een aparte groep in een afgelegen deel van het land zouden vestigen.
De League gaf de moed echter niet op, schrijft Heldring in zijn proefschrift, waarvan in januari een handelseditie verschijnt (uitg. Verloren). Tussen 1946 en 1948 onderhandelde hij met de Nederlandse en de Surinaamse autoriteiten over mogelijke hervestiging van (maximaal) 30.000 Joden uit Centraal- en Oost-Europa in Suriname, toen nog een Nederlandse kolonie – met niet meer dan 180.000 inwoners. „De door de Freeland League nagestreefde kolonisatie richtte zich op het district Saramacca, ten westen van Paramaribo.”
Af en toe leek het plan kans van slagen te hebben. Maar een paar maanden na de stichting van de staat Israël, op 14 mei 1948, schreef de gouverneur van Suriname aan de League dat de Surinaamse Staten de onderhandelingen wensten op te schorten tot „een algehele verduidelijking van de internationale situatie.” Heldring: „Dit betekende in feite een einde van het Saramacca project, hoewel de Surinaamse regering de „opschorting” nooit in een formele „stopzetting” heeft omgezet.”
Dat het plan mislukte, had meerdere oorzaken. Ook de Nederlandse regering heeft hierin een niet onbelangrijke, zelfs bedenkelijke rol gespeeld. „Het ministerie van Buitenlandse Zaken wenste geen grote aantallen Oost-Europese Joden in Suriname, „omdat ze infiltranten zijn die Suriname in een communistische staat zullen veranderen.””
Een van Heldrings opponenten, prof. dr. D. J. Wolffram (Groningen), legde bij dit laatste gisteren de vinger – wat zelfs nog enkele spannende momenten opleverde. „In de houding van de ambtenaren Adriaanse en Jonkers ontdek ik weinig ethisch besef als het gaat om de wijze waarop zij dit project hebben benaderd. Maar hun adviezen blijken van beslissende betekenis te zijn geweest, ook voor de manier waarop minister-president Drees ermee om is gegaan. Dat is nu niet direct iets wat je verwacht van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Hoe verklaart u, extrapolerend vanuit uw eigen positie als voormalig ambassadeur, dat de onethische, antisemitische houding van een of twee ambtenaren zó’n grote invloed kon hebben op het beleid?”
Heldring zei dit nog niet zo’n gemakkelijk te beantwoorden vraag te vinden, „ook niet omdat ik weet dat er heel wat mensen van Buitenlandse Zaken in deze aula zitten.” Prof. Wolffram: „Daar ben ik me ook niet geheel onbewust van.” De promovendus: „Sinds 1946 is er zó veel veranderd op Buitenlandse Zaken dat dit toch moeilijk aan te geven is. Het was toen nog een heel klein ministerie. En dat kon inderdaad tot gevolg hebben dat een onaangenaam schrijven van één hoge ambtenaar bijna een-op-een werd overgenomen.”