”Toch niet verteerd” in Afghanistan
In de Afghaanse hoofdstad Kabul is het hoofdkwartier van de internationale troepenmacht ISAF gevestigd. Ik ben in de gelegenheid om vanuit Tarin Kowt een bezoek te brengen aan het hoofdkwartier. Daar, zo weet ik, is een broeder werkzaam als stafofficier. Hem wil ik graag ontmoeten. Via Kandahar vlieg ik naar Kabul. Op de militaire luchthaven van Kabul International Airport (KAIA) moeten we enige tijd wachten. En passant tref ik daar kort viceadmiraal Nachtegaal, plaatsvervangend commandant van de strijdkrachten. Hij brengt een bezoek aan de troepen in Afghanistan en ontmoet het kleine detachement op KAIA.
Mijn eindbestemming is het hoofdkwartier (HQ) in het centrum van Kabul. Na enige tijd is er vervoer beschikbaar: een forse, gepantserde fourwheeldrive met gewapende begeleiders. Helm en scherfvest zijn geboden. Verschillende militairen vinden dat een tikje overdreven. Het is aardig om vanuit het voertuig zicht te krijgen op Kabul: het verbijsterende kamikazeverkeer, de opstoppingen bij de rotondes, de vele bouwactiviteiten en de stalletjes langs de weg.
Het hoofdkwartier blijkt midden in de hoofdstad te liggen, omgeven door een hoge muur. Zo’n 2000 militairen en burgers, afkomstig uit de gehele NAVO, zijn er werkzaam. Macedoniërs, Denen, Amerikanen, Duitsers, Nederlanders, Belgen, Fransen, het krioelt allemaal door elkaar. Alleen al aan kolonels lopen er zo’n 200 rond en brigadegeneraals tref je bij de koffieautomaat. De hoogste chef is de bekende Amerikaanse generaal Petreus.
Er blijkt een Afghaanse kleermaker op het hoofdkwartier zijn nering te drijven. Hij heeft veel afnemers. Ik besluit ook een poging te wagen en bestel twee ”preekpakken”. Voor 60 euro maakt de man een driedelig maatpak en als zuinige Nederlander benut ik de gelegenheid.
Ik maak kennis met mijn Amerikaanse collega, een predikant die aan het einde van zijn termijn is van een halfjaar. Voorzichtig informeert hij naar mijn achtergrond; de enige Nederlandse geestelijk verzorger die hij tot nu toe had leren kennen, was humanistisch. Buitenlandse collega’s kunnen die stroming doorgaans niet goed plaatsen. Als blijkt dat ik ”presbyterian” ben (zo omschrijf ik dan maar ”christelijk gereformeerd”), ontdooit hij zichtbaar.
Bij een Afghaans winkeltje op het HQ laat ik een badge maken die op de mouw van het uniform bevestigd kan worden. Elk militair onderdeel draagt zo zijn eigen kenmerkende embleem. Ik besluit om het kerkelijk zegel van mijn zendende kerken af te laten beelden: de brandende braambos van waaruit God eens tot Mozes sprak, met daaromheen de tekst ”Nec tamen consumebator” (en toch niet verteerd). God laat Zijn kerk niet vergaan. Zo draag ik een bemoediging mee. Voor mijzelf, voor mijn broeders op de synode, voor ieder die de God van Mozes kent en liefheeft.
Ds. P. L. D. Visser, krijgsmachtpredikant vanuit de Christelijke Gereformeerde Kerken, is eind juli uitgezonden naar Uruzgan. Regelmatig geeft hij een impressie van zijn verblijf.