Zalig
Jesaja 57:1
„De rechtvaardige komt om, en er is niemand, die het ter harte neemt…” De rechtvaardigen rusten van hun onvolmaaktheid om God te dienen. In hun plichten zijn ze onvolmaakt, want het goede dat ze willen doen, doen ze niet. Het kwaad dat ze niet willen, doen ze. Als ze het goede willen, hebben ze geen kracht, en als ze kracht hebben, willen ze niet. Hun moet menigmaal toegeroepen worden: „Zo dan, mijne geliefde broeders! Zijt standvastig, onbeweeglijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren, als die weet, dat uw arbeid niet ijdel is in de Heere” (1 Kor. 15:58). Maar wandel door het geloof, totdat het is verwisseld in aanschouwen.
Zij rusten van hun kleingeloof. Zij moeten soms met tranen bidden: „Ik geloof Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp” (Mark. 9:24). Zij rusten van hun verlangen om ontbonden en bij Christus te zijn. O, zalige stand. O, dierbaar geluk. Er is „…niemand die het ter harte neemt”, zegt de profeet. Niemand let erop „…dat de rechtvaardige weggeraapt wordt voor het kwaad.” „Niemand” betekent hier een zeer klein getal in vergelijking met de grote menigte in ons land. David zei al dat er niemand was die God zocht. Paulus zei: „Er is niemand, die verstandig is, er is niemand die God zoekt” (Rom. 3:11). „Ik zocht nu een man uit hen, die de muur mocht toemuren” (Ezech. 22:30). Doch er was niemand die acht gaf op Gods doen, en die vroeg waarom God zo handelt dat Hij Zijn beste kinderen wegneemt.
Henricus de Frein,
predikant te Middelburg
(”Het zalig uiteinde der rechtvaardigen”, 1722)