Levende woorden
Wat is de betekenis van het gereformeerde protestantisme voor onderwijs en vorming in Europa? Een goed antwoord op die vraag moet iets over Calvijn zeggen. Welke betekenis heeft Calvijn voor de godsdienstpedagogiek? Daarover schrijft Bernd Schröder in het Duitse Zeitschrift für Theologie und Kirche (jaargang 107, 2010, aflevering 3).
Calvijn heeft geen handboek voor de pedagogiek geschreven. Om de vraag naar zijn pedagogische betekenis te beantwoorden, moeten we breder en dieper kijken. Zo is het relevant dat Calvijn spreekt over een ”bekering tot leergierigheid”, dat hij de betekenis van een ”zuiverder leer” accentueert, dat hij de Heilige Schrift een school van de Heilige Geest noemt en de kerk een school van Christus. In zijn ”Institutie” van 1536 wilde Calvijn „ongeleerde mensen onderwijs geven.” Naast het ambt van predikant vond hij dat van doctor uiterst belangrijk. Calvijn schreef catechismi en hij richtte in Genève een academie op.
Deze feiten laten zien dat onderwijs en leeractiviteiten voor Calvijn belangrijk waren, ook al schreef hij zelf geen verhandeling over pedagogiek. Calvijn had oog voor de opvoeding die God aan de mensen geeft door Zich in spreken en handelen aan hen aan te passen. De kerk op haar beurt heeft de taak om mensen ”onderricht in de christelijke religie” te geven.
Om de vraag van Calvijns pedagogische betekenis goed te beantwoorden, is het ook nodig om te kijken naar zijn invloed. Calvijns denken was een productieve voedingsbodem voor de oprichting van universiteiten en scholen. In het Duitse rijk mochten gereformeerden geen nieuwe universiteiten vestigen, zodat zij hun toevlucht moesten nemen tot het stichten van gymnasia en hogescholen. Maar in de Nederlandse republiek, Frankrijk en Schotland werden diverse universiteiten met internationale uitstraling gesticht. Ook het lager onderwijs kreeg van naderreformatorische bewegingen in Europa veel aandacht. Voor dit onderwijs was de kerk verantwoordelijk; de overheid stond op afstand. De wens en bereidheid om te leren werd deel van een gereformeerde levenshouding.
Een van de middelen om gemeenteleden ”onderricht in de christelijke religie” te geven, is de prediking. De doorwerking van preken is niet te meten, maar het kan zinvol zijn om eens na te gaan hoeveel luisteraars ervan onthouden. Chris Hermans en Anneke Mooij van de Radboud Universiteit Nijmegen onderzochten de herinnering van preken (Journal of Empirical Theology, jaargang 23, 2010, aflevering 2.) Herman en Mooij onderzochten relatief korte rooms- katholieke preken uit het oosten van Nederland.
Voor de klassieke theologie is interessant dat de onderzoekers twee soorten preken onderzochten. De ene soort preek begint bij wat ”God heeft gezegd” en werkt van daaruit naar een praktische toepassing toe. De andere soort begint bij wat ”de moderne mens heeft gezegd”, bij hedendaagse menselijke ervaringen, en probeert van daaruit naar een algemene geloofswaarheid te redeneren. Hermans en Mooij constateren dat luisteraars beduidend minder onthielden van de inhoud van de tweede (moderne, inductieve) soort preek dan van een preek die het Woord van God als vertrekpunt koos.
Verder bleek onder meer de orthodoxie van de luisteraars een positieve invloed op te hebben op de herinnering. Ook kerkgangers die het met een preek totaal oneens zijn, onthouden beter wat er gezegd is.
In de rede die Stefanus hield als verweer tegen valse beschuldigingen (Handelingen 7) komt Mozes ter sprake. Stefanus vertelt in vers 38 over Mozes dat hij „de levende woorden ontving om ons [die] te geven.” In Verbum et ecclesia (jaargang 31, 2010, aflevering 1) publiceert Benno A. Zuiddam van de Noordwes Universiteit Potchefstroom een artikel over de uitdrukking ”levende woorden”.
In de Statenvertaling en diverse andere vertalingen is het Griekse woord ”logia” vertaald met ”woorden”. Dat is echter volgens Zuiddam een zwakke vertaling, want dan had er ook het algemenere ”logoi” in de tekst kunnen staan. ”Logia” duiden daarentegen niet of zelden gewone mensenwoorden aan. Daarom bepleit Zuiddam een vertaling met ”Godsspraken” of ”Goddelijke openbaringswoorden”. Van deze Godsspraken zegt Stefanus dat ze levend zijn: ze hebben „’n blywende geestelike krag wat van God af kom.” Het feit dat Stefanus juist de wet van Mozes aanduidt als ”levende woorden” had meer overdenking verdiend. Duidelijk is in elk geval „die hoë agting vir die Skrif in die vroegste Christendom van Stefanus en Lukas se tyd.”
Aza Goudriaan is universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl