De vrije wil is volgens Luther een illusie
UTRECHT – De menselijke wil is een trek- en lastdier, niet vrij, maar getrokken; door de duivel óf door God. In dit alles is hij wel voor zijn daden verantwoordelijk. Dat stelt Luther in zijn boek over de vrije wil. Een nieuwe uitgave werpt licht op zijn betekenis voor deze tijd, al hebben huidige luthersen moeite met dit werk, zegt de lutherse prof. dr. Markus Matthias.
In het kader van Refo500 werd vorige week een geheel nieuwe vertaling van Luthers meesterwerk ”De servo arbitrio” gepresenteerd onder de titel ”Kiezen is dienen. De servo arbitrio. Luthers antwoord aan Erasmus” (uitg. Kok, Kampen). De vertaling is van Max Staudt met medewerking van Krista Mirjam Dijkerman. Prof. Matthias, luthers hoogleraar aan de Protestantse Theologische Universiteit te Utrecht, voorzag de ruim 400 bladzijden tellende uitgave van een uitvoerige inleiding.
Met ”De servo arbitrio” reageert Maarten Luther op het vertoog van de humanist Erasmus over de vrije wil (1524) Volgens prof. Matthias markeren beide werken de breuklijn tussen de humanistische en de protestantse benadering van de Reformatie. „De Wittenbergse Reformatie was niet langer te verstaan als een theologische partner in de kritiek van het humanisme op de middeleeuwse scholastiek. En het humanisme vindt zich ten opzichte van de Reformatie plotseling weer in het kamp van de middeleeuwse kerk en de scholastieke theologie.”
Het is typerend voor Luther dat hij de Bijbel als bron van theologische kennis neemt, stelt prof. Matthias. „Het is volgens de reformator de taak van de theologie als wetenschap de tegenstrijdige interpretaties te beoordelen en tot een beslissende conclusie te komen. Luther wijst op dit terrein elk beroep op de Geest af. Met deze opvatting van theologie als wetenschap onderscheidt de kerk van de Reformatie zich van de kerk van Rome. Niet de religieuze praktijk of traditie of kerkrecht, maar de theologisch verantwoorde preek kan de zaligheid overdragen.”
De insteek van Luther is dat de menselijke keuzevrijheid een illusie is. Dat geldt zelfs in het natuurlijke leven, waar de keuze van de wil bepaald wordt door zijn eigen belang, zijn omgeving, zijn begeerten en emoties. De menselijke wil is een trek- en lastdier, niet vrij, maar getrokken, schrijft Luther.
Prof. Matthias: „Luther heeft al voor zijn reformatorische doorbraak ontdekt dat de mens niet meester is van zijn wil. De mens heeft zijn gedachten en daden niet onder controle. Hij streeft zijn eigen belangen na ook al zegt hij andere, hogere doeleinden te willen bereiken.”
Maar zeker ook in theologisch opzicht heeft de mens tegenover God geen vrije wil. Luther formuleert volgens prof. Matthias zijn opvatting tegenover de middeleeuwse systeem van verdienste, dat „op een grove of subtiele manier God tot schuldenaar van de mens wil maken.” „De poging om tegenover God een eigen positie te krijgen is voor Luther de rebellie van de mens tegen God met het onbarmhartige gevolg dat een mens zichzelf moet worden, zijn identiteit en heil moet verwerven door nieuwe acties.”
De mens is geheel van God afhankelijk. Hij is een instrument in de scheppende hand van God. Dat geldt zowel voor de gelovige christen alsook voor een farao die zich verhardt. Aan God komt alleen het predikaat van de vrije wil toe, aldus Luther. Wat God wil, dat doet Hij ‘meteen’, dát gebeurt, stelt Matthias.
Maar wat is de wil van God? „Luther spreekt over de verborgenheid van God (Deus absconditus). Verborgen wil zeggen: er kan geen verdere verklaring gegeven worden.”
Luther wil zich volgens prof. Matthias niet vermoeien met een God die Zich schuil houdt achter Zijn openbaring in Christus. „Bij zijn biechtvader Von Staupitz worstelt Luther met de vraag of hij wel uitverkoren is. Het geloof kan echter volledig vertrouwen op de belofte van God in Jezus Christus, tegen alle schijn van verstand en ervaring. De christen kan geloven, ook bij een negatieve ervaring. Uit eigen ervaringen concluderen tot een veranderbare of gewijzigde wil van God is in strijd met de vrijheid, dat wil zeggen met de onveranderlijkheid van Gods wil en wezen.”
Weerstand
Intussen heeft het boek van Luther in eigen kring weerstand opgeroepen. De lutherse theoloog Ägidius Hunnius (1550-1603) herinterpreteerde de predestinatie als verkiezing uit „vooruitgezien” geloof. Melanchthon leerde weliswaar een (beperkte) vrije wil maar sloot zich aan bij de predestinatieleer van Luther en (later) die van Calvijn. Beza probeerde te bewijzen dat Luther in zijn werk reeds de gereformeerde leer van de uitverkiezing zou hebben geleerd.
Voor Luther was het geding met Erasmus wezenlijk. Hij vond zijn geleerde opponent nog gevaarlijker dan de pelagianen, want die kwamen tenminste openlijk voor de vrije wil uit. Het is de Geest die de mens van binnen vernieuwt maar ook daarna werkt Hij in de gelovige, zij het niet zónder ons.
Aan het slot laat Luther zien hoe fundamenteel de kwestie van de vrije wil voor hem is. Wie de vrije wil leert, miskent de genade, ten diepste Christus. Het brengt de mens in een voortdurende onzekerheid. „Al zou ik ook eeuwig leven en eeuwig werken, nooit zou mijn geweten zekerheid en rust vinden: hóeveel moet ik nu eigenlijk doen, zodat het voor God nu ook genóeg is? Elke keer als ik iets volbracht had, zou die bezorgdheid blijven knagen: behaagt dit God nu of wil hij nog iets anders van mij? Het is de ervaring van alle gerechtigheidshelden.”