Van Deursen op de bres voor religie
APELDOORN – De liefhebber van het werk van historicus prof. dr. A. Th. van Deursen (1931) kan deze week zijn hart ophalen. De klassieker ”Bavianen en slijkgeuzen” verscheen in een vierde druk, nu voorzien van talrijke illustraties. Vandaag was de presentatie van een selectie van opstellen over geschiedenis en cultuur onder de titel ”De geest is meer dan het lichaam”.
Het is de vierde bundel met opstellen, na ”De eeuw in ons hart” (1991), ”De hartslag van het leven” (1996) en ”In gemeenschap met de tijd” (1997). De bundel (uitg. Bert Bakker, Amsterdam) bevat 26 artikelen en toespraken, waarvan een aantal toespraken niet eerder in druk verscheen.
Met de titel van de bundel is een kern van Van Deursens cultuurkritiek weergegeven. De moderne cultuur is volgens een „lichaamscultuur.” „Het grootste geluk bestaat in lichamelijke ontplooiing, en het lichaam heeft voorrang boven de geest. In een christelijke samenleving is het omgekeerd. Daar heeft de geest voorrang boven het lichaam, en het grootste geluk wordt gevonden in het geestelijk leven.”
Drs. A. A. van der Schans, redacteur van de bundel, rekent Van Deursen tot de top van de hedendaagse Nederlandse historici. Hij bezit een eigen literaire stijl, schrijft in korte zinnen, formuleert helder, kritisch, „vaak amusant en altijd hoffelijk en wellevend.” „Van Deursen vermoeit niet door modellen en jargon. Hij is niet opdringerig en juist daardoor intiem met ‘gewone’ mensen uit voorbije tijden.”
Volgens Van Deursen gaat geschiedschrijving over mensen, aan wie recht gedaan moet worden. Dat geldt vooral ook hun religie. Het stoort hem dat historici religie negeren, terwijl de mensen over wie de bronnen vertellen, godsdienst niet als toegevoegde waarde beschouwen. Met behulp van een „soevereine kennis van de bronnen”, aldus Van der Schans, beschermt Van Deursen zeventiende-eeuwers tegen het onbegrip en de onkunde van hedendaagse onderzoekers.
De emeritus hoogleraar geschiedenis aan de Vrije Universiteit laat in het standaardwerk ”Bavianen en slijkgeuzen. Kerk en kerkvolk in de tijd van Maurits en Oldenbarnevelt” zien dat voor de zeventiende-eeuwer godsdienst een wezenlijk aspect was van zijn (dagelijks) bestaan. Het boek verscheen in 1974, gevolgd door herdrukken in 1991 en 1998.
Bij de huidige vierde druk (uitg. Van Wijnen, Franeker) heeft Van Deursen de hele tekst nog eens doorgelopen voor bescheiden stilistische of feitelijke wijzigingen. Een echte herziening had hij niet op het oog. Er is volgens hem de afgelopen 35 jaar zo veel over het kerkelijk leven in de late zestiende en vroege zeventiende eeuw verschenen dat alleen een ingrijpende herschrijving daar volledig recht aan kan doen. „Als zo’n boek er ooit nog eens komt, zal dat het werk moeten zijn van een jonger historicus”, schrijft hij.
De grote verandering in de vierde druk bestaat in het gebruikmaken van een schat aan illustratiemateriaal uit diverse publieke collecties, waaronder veel kleurenafbeeldingen. Nieuw is ook dat de noten verbannen zijn naar het einde van het boek. Met puur verwijzende noten kan dat goed, met aanvullende en explicerende ligt het moeilijker, schrijft Van Deursen. „Ik acht daarom deze beslissing minder gelukkig. Het zij de lezer gegund het anders te zien”, formuleert hij droogjes.
Cultuurkritiek
Er is geen duidelijke grens tussen geschiedschrijving en cultuurkritiek bij Van Deursen, constateert Van der Schans in zijn inleidend voorwoord op de bundel opstellen. „Eigenlijk is zijn geschiedschrijving zelf al een vorm van cultuurkritiek. Soms heel vilein, soms openlijk en heel af en toe provocerend, maar altijd scherpzinnig en gezaghebbend, fileert hij bij anderen het gebrek aan aandacht voor kerk en godsdienst.”
Van Deursen kritiseert in de huidige cultuur de wijdverspreide verachting van godsdienst en een doorgeslagen hedonisme en tolerantiedenken. Dat werkt ook door in de politiek, waar voor religieuze argumentatie geen plaats is. Een spreekwoordelijke uitdrukking in dit verband, opgenomen in de bundel, is: „Wie het Kamergebouw betreedt, moet zijn religieuze overtuiging afgeven bij de garderobe. Christen mag je zijn in de kerk, maar niet in de politiek.”
We leven volgens Van Deursen in het derde tijdperk, het tijdperk waarin religie een bedreiging vormt voor de heersende cultuur. In het eerste tijdperk van de West-Europese cultuur stond de mens onder voogdij van het christelijk geloof. In het tweede tijdperk, de verlichting, werd de mens volwassen door zijn natuur vrij te ontwikkelen in overeenstemming met de rede. In het derde tijdperk is er een afkeer van alle levensbeschouwingen die aan menselijke begeerten paal en perk stellen.
Sommige bijdragen maken –tien tot vijftien jaar na dato– op Van Deursen een gedateerde indruk. „Ze zijn geschreven in het vaste geloof dat vrijheid van godsdienst een onaantastbaar grondrecht is. Kun je dat volhouden als de PvdA ordeverstoringen in kerken organiseert, of als GroenLinks het onderwijs aan christelijke scholen wil overnemen?” schrijft hij in zijn voorwoord.
Van Deursen is cultuurcriticus die ook het medicijn aanreikt voor het behoud van echte cultuur, aldus Van der Schans. Dat is wanneer een cultuur geworteld is in een transcendent beginsel, dat voor Van Deursen niet anders kan zijn dan de Persoon Die sprak: Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven.