Nieuw onderzoek: Warmer bij meer CO2
UTRECHT – Veranderingen in de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer hangen sterk samen met wijzigingen in de temperatuur.
Dat concluderen paleoklimatologen van de Universiteit Utrecht, het Koninklijk Nederlands Instituut voor Zeeonderzoek (NIOZ) en de Universiteit van Southampton. Ze publiceren hun resultaten vrijdag in het wetenschappelijke tijdschrift Science.
De invloed van de CO2-uitstoot op de temperatuur speelt een belangrijke rol in discussies over de oorzaak van klimaatverandering.
De onderzoekers bestudeerden de klimaatverandering gedurende het Eoceen – de periode voorafgaand aan de ijstijd, zo’n 40 miljoen jaar geleden volgens de gangbare geologische tijdschaal. Ze lieten uit eerder onderzoek zien dat de wereldwijde temperatuur in die periode gedurende een periode van een half miljoen jaar eerst met 4 tot 6 graden zou zijn gestegen, waarna de temperatuur weer afnam.
De paleoklimatologen ontdekten dat deze temperatuurschommeling overeen kwam met een verandering in de CO2-concentraties, en concludeerden dat dit broeikasgas en de temperatuur op lange tijdschalen sterk met elkaar zouden samenhangen.
„De verandering in CO2 biedt zeker een aannemelijke verklaring voor de waargenomen temperatuursverandering”, aldus Peter Bijl, paleoklimatoloog aan de Universiteit Utrecht.
De onderzoekers bepaalden het toenmalige CO2-gehalte met behulp van de koolstofsamenstelling van algen in sedimenten van de zeebodem uit het Eoceen. De koolstofsamenstelling in de algen is afhankelijk van het CO2-gehalte in het zeewater die in evenwicht zou zijn met de concentratie van het gas in de atmosfeer. Op deze manier reconstrueerden ze de CO2-verandering in de atmosfeer van de vermeende 40 miljoen jaar geleden. Deze gegevens vulden ze aan met onderzoeken naar het toenmalige ecosysteem en de temperatuur.
Creationisten denken een verklaring te hebben voor het hoge CO2-gehalte in de atmosfeer en de hoge temperatuur in het eoceen, een periode die de creationisten Jan Rein de Wit en geoloog Hans Hoogerduijn na de zondvloed dateren. Hun zogenaamde Zinkende Titanic-model veronderstelt dat na de zondvloed een nieuwe oceanische korst gevormd moest worden waarbij veel hitte en CO2 zijn vrijgekomen. In deze visie zou het onderzoek van de Utrechtse paleoklimatologen geen verband aantonen tussen het CO2-gehalte en temperatuur.
Daarnaast hebben ze op basis van onder meer het Amerikaanse RATE-onderzoek wetenschappelijk onderbouwde twijfels bij de gangbare datering van de ijstijd. In hun visie is de aarde ongeveer 6000 jaar oud, terwijl de creationistische klimatologen Michael Oard en Larry Vardiman een ijstijd onderscheiden die gedateerd wordt tussen 2300 en 1800 voor Christus.