Wandelen
Jesaja 57:1.
„De rechtvaardige komt om, en er is niemand, die het ter harte neemt…” Het leven van de rechtvaardigen wordt bij een wandeling vergeleken. Zij hebben een weg die zij bewandelen. Dat zijn de geboden des Heeren. David zegt ervan (Psalm 119: 1): „Welgelukzalig zijn de oprechten van wandel, die in de wet des Heeren gaan.” David bad: „Leer mij, Heere! Uw weg, ik zal in Uw waarheid wandelen, verenig mijn hart tot de vreze Uws Naams.”
De ene voet waar zij die weg mee bewandelen is geloof. Zij wandelen door geloof en niet door aanschouwen. De andere voet is hun levensheiligheid, want gelijk Christus opgewekt is tot heerlijkheid des Vaders, bewandelen zij een weg die de heilige weg genaamd wordt. Ook bewandelen zij een weg van liefde. Zo wilde Paulus dat men in de liefde zou wandelen, gelijk Christus ons heeft liefgehad. Zij hebben een doeleinde in hun wandel. Het is Gods eer. De Heere Jezus zegt (Mattheüs 5:16): „Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat… (zij) uw Vader, Die hemelen is, verheerlijken.” „Dit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof vertellen” (Jesaja 43:21). Ook hebben zij hun eigen zaligheid op het oog. Zo zegt de apostel (Filippensen 2:12): „Werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven.” Zij gaan als wandelaars voort, ja, zij gaan van kracht tot kracht steeds voort. Het is een pad van de rechtvaardigen en tegelijk een schijnend licht lichtende tot de volle dag.
Henricus de Frein, predikant te Middelburg
(”Het zalig uiteinde der rechtvaardigen”, 1722)