Diep in het donkere woud
Heel ver, ja zo ver. Diep in het donkere woud, daar zat ik, ik Maarten Luther. In een groot, eng, griezelig kasteel. Het stond op een heuvel. En het had een dikke muur. Als de baas van het kasteel, ja mijn trouwe vrienden, niet wilden dat er iemand in het kasteel kwam, deden ze de dikke ophaalbrug van de Wartburg omhoog. Elke dag liep ik een rondje door de grote tuin van de Wartburg. Ja, ik was zelfs verkleed als jonkheer. Mijn vrienden hadden mij de schuilnaam jonker George gegeven. Want ze hadden mij ontvoerd toen ik in de dichte, uitgestrekte bossen om de Wartburg op een kar reed.
Het is nu al heel erg lang geleden dat ze Luther ontvoerd hebben. De vrienden van Luther zaten bij elkaar in Wittenberg met bezorgde gezichten te babbelen. Eén van hen zei: „Maar ik heb een boekje van Luther. En ik hoorde dat zijn vriend Amsdorff het van hem heeft gehad. Hij tekende voorop Patrnos net als de apostel Johannes. Dan moet Luther ergens onder gedoken zijn.” Ze keken elkaar verbaasd aan. Dat zou best eens waar kunnen zijn! Maar dan is Luther veilig! Waar was hij dan? Ze wisten het niet. Het bleef een groot raadsel
In de donkere bossen om de Wartburg heen liep Maarten Luther. Hij dacht aan het boek dat hij geschreven had en aan Amsdorff gegeven had. Hij dacht ook aan mensen die Gods Woord niet konden lezen. Ineens schoot hem een plan te binnen. Misschien kon hij het vertalen. Maar zo snel als het plan gekomen was zo snel verdween het ook weer. Maar ja hij kon het aan Magdalena vragen. Dan moest hij een brief schrijven aan zijn vrouw. Maar ja het kon nou eenmaal niet anders. Een poosje later kreeg hij antwoord op zijn vraag. Hij het Nieuwe Testament in zijn taal schrijven!
Na twee en halve maand had hij het Oude Testament af. Nu het Nieuwe nog. Toen hij dat bijna klaar had ging hij terug naar Wittenberg. Hij zei dat hij in Wittenberg het verder af zou maken. Hij zei ook: „Ik voel dat mijn vriend Melanchton heel veel heeft gedaan, maar het was te veel voor hem.”
Alle vrienden van Maarten Luther vonden het niet veilig. Ze vonden dat hij het hier maar af moest maken. Ze zeiden dat de tijd er voor nog niet rijp was. Maar Luther antwoordde: „Ik moet gaan. Ik moet echt gaan, ik voel het dat Melamchton het allemaal niet meer aan kan.” „Maar wij kunnen u niet missen.” „Nou goed dan, ik beloof dat ik nog een keer terug kom. Ik ben hier nu tien maanden geweest. De Heere zal voor mij zorgen. Al de haren op mijn hoofd zijn geteld.”