Commentaar: Subsidies christelijke instellingen niet blijvend gegarandeerd
Bij sommige lijstjes met getallen hoort een aanvullend verhaal, om die cijfers op hun waarde te kunnen schatten. Dat geldt bijvoorbeeld voor het overzicht in deze krant van de manier waarop gemeenten omgaan met subsidieverzoeken van levensbeschouwelijke organisaties. Op het eerste gezicht lijken ze dat tamelijk ruimhartig te doen, waarbij als kanttekening geldt dat het onderzoek waarop het overzicht is gebaseerd zich beperkte tot de 111 gemeenten waar in de raad een CU- en/of SGP-fractie vertegenwoordigd is.
Zo’n driekwart van deze gemeenten werkt met de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Deze geeft aan dat niet de identiteit van de subsidieaanvrager, maar het type activiteit doorslaggevend is. Wie wil helpen bij het aanpakken van maatschappelijke problemen kan daarvoor subsidie aanvragen, ongeacht de levensbeschouwing van waaruit hij of zij dat doet. Zo’n verordening sluit subsidieaanvragen van stichtingen als het Leger des Heils, Present of Hulp in Praktijk niet uit, maar in en zo passen deze gemeenten de verordening gelukkig ook toe.
Nog verheugender is dat in zo’n 10 procent van deze gemeenten activiteiten van kerkelijke jeugdverenigingen of christelijke zangkoren subsidiabel zijn.
Toch is daarmee nog niet gezegd dat ook een toekomstige generatie politici het maatschappelijk werk dat christelijke organisaties doen op zijn waarde zal schatten. Tijdens een overleg in de Tweede Kamer, nog niet zo lang geleden, omarmden alleen de confessionele fracties van CDA, CU en SGP de modelverordening.
De seculiere fracties brachten in dat maatschappelijk welzijnswerk in een seculiere rechtsstaat via neutrale organisaties moet verlopen. De contacten die welzijnswerkers leggen met burgers mogen niet direct of indirect bijdragen aan de verwezenlijking van de missie van de levensbeschouwelijke instelling, aldus VVD, PvdA, D66, GroenLinks en SP. De boodschap is duidelijk: het is niet genoeg wanneer christelijke welzijnsorganisaties missionaire en maatschappelijke activiteiten organisatorisch van elkaar scheiden. Deze fracties zien voor christelijke organisaties hoogstens nog een plaats van betekenis als zij als enige maatschappelijke dienstverlening aanbieden en er geen overige, seculiere aanbieders zijn.
De ruimte die er onder de modelverordening is, is dus niet diep verankerd in de overtuiging van seculiere partijen. Dat belooft weinig goeds. Daar komt bij dat de verantwoordelijke ministers van Binnenlandse Zaken vanouds terughoudend waren met het voor vernietiging voordragen van verordeningen die blokkades opwerpen voor levensbeschouwelijke subsidievragers. Zij laten dat liever aan de rechter, maar om deze daartoe te bewegen moeten gedupeerde verenigingen eerst investeren in een proces.
Een raadslid uit een gemeente waar de ChristenUnie een nipte restzetel heeft, meldde in het onderzoek dat christenen die maatschappelijk actief willen zijn dat in zijn woonplaats alleen kunnen door aan te haken bij een seculiere organisatie. Dat zou over enkele decennia veel breder de praktijk kunnen zijn.