Commentaar: Kerk en jongerencultuur
Op verschillende synodevergaderingen is de achterliggende weken uitvoerig gesproken over de vraag hoe kerken jongeren vast kunnen houden. De gesprekken hadden over het algemeen een sombere toonzetting. De zorgen over de jongere generatie zijn niet gering.
Enkele weken geleden werd op de synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken geconstateerd dat in vijftien jaar tijd 5500 jonge (doop)leden de kerk de rug hadden toegekeerd. Omgerekend is dat per dag één jongere die de kerkdeur voorgoed achter zich dichttrekt.
Deze week sprak de synode van de Gereformeerde Gemeenten uitvoerig over de jongerencultuur. Geconstateerd werd dat die overduidelijk vat heeft op de kerkelijke jongeren, waardoor een deel van hen dreigt los te raken van hun gemeente.
Daarbij werd ook geconstateerd dat er sprake is van een toenemende kloof tussen ouderen en jongeren. Vaak wordt het ontstaan daarvan geweten aan het veranderend gedrag van de jongere generatie. Zij groeien van de kerk af; niet hun ouders.
Niemand zal willen ontkennen dat er jongeren zijn die bewust de kerk de rug toekeren. Daarnaast is er een groep die geleidelijk aan, haast ongemerkt, meegezogen wordt door de tijdgeest. Wellicht voegen ze zich nog naar de kerkelijke regels, maar een innerlijke verbondenheid aan Bijbel en belijdenis dooft met de tijd. Ook al gaan ze nog wel naar de kerk, Bijbel en prediking zeggen hen niks meer.
Toch kan en mag er niet alleen maar een priemende vinger naar de jon- geren worden gewezen. Ook oude- ren dragen bij aan de groeiende kloof. Wie met één vinger naar een ander wijst, wijst tegelijk met drie vingers naar zichzelf. Wie dat werkelijk beseft, zal de jeugdproblematiek niet zien als iets waar jongeren primair de oorzaak van zijn, maar veelmeer als een ontwikkeling waar ouders zelf aan hebben bijgedragen.
Wat kunnen ouders doen? Een van de eerste dingen die bij het zoeken naar het behoud van de jongere generatie van belang is, is dat ouders en ambtsdragers bereid zijn zich echt te verdiepen in de leefwereld van jongeren.
Te vaak gaat het in het gesprek over de jongerenproblematiek vooral over hen en niet met hen. Enkele, op zich terechte, waarschuwende zinnen spreken in preek of toespraak landt niet. Zeker niet als uit de woorden van de oudere blijkt dat ze of plichtmatig gesproken worden of dat ze ervan blijk geven de denkwereld van jongeren niet helemaal begrepen te hebben. Ouders en ambtsdragers doen er goed aan het gesprek met de jongeren aan te gaan; te proeven wat hun diepste drijfveren zijn.
Het tweede wat ouderen zouden moeten bedenken is dat ze zelf ook jong zijn geweest. In de jeugd worden grenzen verkend. Jongeren nemen soms afwijkende standpunten in. Het is nodig jongeren die ruimte tot op zekere hoogte te geven; hen er zeker niet direct om te veroordelen. Juist als jongeren stellig zijn in hun afwijkende opvattingen is het gesprek broodnodig. Die dialoog moet niet uit de hoogte worden gevoerd, maar met merkbare betrokkenheid.
Ten derde is van belang dat ouderen in die gesprekken authentiek zijn. Wanneer ouderen laten blijken dat hun belijdenis niet meer is dan een dikke vernislaag, zullen zij jongeren nooit bereiken. Beter is eerlijk te zijn over de eigen vragen, strijd en onvolkomenheden, dan hun stand op te houden. Daar prikken jongeren doorheen.
Ten slotte. Het is goed als kerken spreken over het jongerenprobleem. Nog beter is daarover te spreken in de binnenkamer. Er mag dan ook verwachting zijn. Want de Koning van de Kerk heeft beloofd trouw te houden tot het laatste nageslacht.