Bronzen bellen
Vijfhonderd jaar geleden betaalde het stadsbestuur van het Belgische Oudenaarde aan ene Jan van Spiere een vergoeding voor het plaatsen van „een clavier in torrekin om te byaerdene.” Deze regel uit de stadsrekeningen wordt nu gezien als de geboorteakte van de beiaard als handbespeelbaar instrument. Over de geschiedenis ervan schreef Luc Rombouts een lijvig en voortreffelijk overzichtswerk.
Rombouts, beiaardier en publicist op het gebied van klokken, begint bij de prenatale lotgevallen van de beiaard: ver voor het begin van onze jaartelling werden er bronzen bellen gemaakt in China en het Midden-Oosten. In de middeleeuwen kwam de klok langzaam onze kant op. Hij werd ingeschakeld om de uren (slagklok) of liturgische momenten te markeren (luidklok). Ook ontwikkelde zich de voorslag: met behulp van een mechanisme en hamers kondigde een kort melodietje de naderende uurslag aan. Als er sprake was van ”beieren” dan werd bedoeld dat iemand met touwen aan de klepels een klein aantal klokken bespeelde. Pas in 1510 werden, volgens de oudste gevonden bron althans, de touwen met een stokkenklavier verbonden.
Dat betekende niet dat de klokken zelf toen al van geweldige kwaliteit waren. Vanwege het grote aantal deeltonen in een klok, die onderling kunnen botsen, was het gieten van een zuivere klok een kunst die door slechts een enkele gieter werd beheerst. Het betekende een doorbraak toen in 1644 Jacob van Eyck in samenwerking met de beroemde klokkengieters Hemony ontdekte waar je precies in de klokwand materiaal moest verwijderen om de verschillende boventonen met elkaar te laten accorderen. Nu was het mogelijk om een beiaard zuiver te stemmen. Gedurende de daaropvolgende eeuwen raakte het ‘stemgeheim’ grotendeels verloren; begin 20e eeuw werd het in Engeland herontdekt. Sindsdien is het aantal beiaarden wereldwijd toegenomen tot 633 nu.
De gebieden met de grootste dichtheid aan beiaarden zijn Nederland, België en de Verenigde Staten. Hoewel Rombouts met ”de Nieuwe Wereld” in zijn ondertitel waarschijnlijk alleen de VS bedoelt, noemt hij en passant ook de instrumenten die recent in Japan, Rusland en Zuid-Korea zijn geplaatst. Feit is dat het grootste deel van de beiaardgeschiedenis zich in de Lage Landen heeft afgespeeld. Op het overzichtskaartje achterin staan alle beiaarden vermeld; ook de recent geplaatste in Garderen en Vleuten. Dat de hoofdstad van Overijssel als ”Zolle” wordt gespeld is zo ongeveer de enige fout die ik ben tegengekomen.
Rombouts schrijft soepel maar stijlvol, pakkend maar precies, objectief maar niet onpersoonlijk. Slechts zijn inleidende hoofdstuk over geluid en de afwezigheid daarvan bij de oerknal is behoorlijk zweverig; helemaal als hij de slagtoon „de oerknal van de klok” noemt. De analogie tussen de klank van een klok en de smaak van wijn is juist weer erg goed getroffen.
De auteur is zelf de eerste om toe te geven dat hij schatplichtig is aan publicaties van André Lehr, die talloze campanologische (klokkenkundige) studies heeft gepubliceerd. Lehr schreef zelf de overzichtswerken ”Van paardebel tot speelklok” en, later, het rijker geïllustreerde ”Beiaardkunst in de Lage Landen”. De vraag naar de meerwaarde van het boek van Rombouts laat zich stellen. Die is er zeker: Rombouts actualiseert de gegevens en de stand van het historisch onderzoek, hij geeft een uitgebreide(re) literatuurlijst en een aantal overzichtskaarten, hij biedt veel nieuw beeldmateriaal, hij besteedt, in tegenstelling tot Lehr, veel aandacht aan de Verenigde Staten en heeft wat mij betreft een boeiender schrijfstijl. Dat er af en toe een woordje Vlaams tussendoor rolt, maakt het verhaal alleen maar sappiger. Hoewel een enkele foto is ingescand met een te lage resolutie, is de bezorging van het boek qua typografie en beeldmateriaal voortreffelijk.
”Zingend brons” klinkt als een klok, die hopelijk een lange uitklinktijd heeft.
Zingend brons. 500 jaar beiaardmuziek in de Lage Landen en de Nieuwe Wereld, Luc Rombouts; Davidsfonds, Leuven, 2010; ISBN 9789058267207; 483 blz.;€ 39,95.