Cultuur & boeken

Geld voor de kerk

De bouw van een kathedraal kost geld, veel geld. Toch kregen de middeleeuwse bisschoppen en kanunniken het steeds weer voor elkaar genoeg financiën binnen te krijgen. Mede dankzij de vrijgevigheid van ‘gewone’ gelovigen.

4 October 2010 09:00Gewijzigd op 14 November 2020 12:00
Foto RD
Foto RD

Al meer dan zestig jaar is dr. Wim Vroom, voormalig directeur van de afdeling Nederlandse geschiedenis van het Rijksmuseum in Amsterdam, gefascineerd door kathedralen. Als jonge student economie werd hij gegrepen door de openingswoorden van het boek ”Geschiedenis eener kathedraal” van dr. Frits van der Meer: „Nog altijd, in het oude Frankrijk, verschijnt de kathedraal eerder aan de horizon dan de stad. (…) En ineens splijt het stadshart open en spat de gevel omhoog en het waait.”

„Voor ons, katholieke jongens, was Van der Meer een cultfiguur”, zegt Vroom in zijn werkkamer aan de Amsterdamse Keizersgracht. „We voelden ons altijd een beetje minderwaardig aan protestanten, maar Van der Meer liet de rijkdom van de katholieke cultuur zien. De zwart-witplaatjes van kerken en kunstwerken boden fascinerende vergezichten van plaatsen waar je net na de oorlog nooit naartoe zou kunnen gaan.”

Vroom, die economie en kunstgeschiedenis studeerde aan de Universiteit van Amsterdam, promoveerde in 1981 op de financiering van kathedraalbouw in de middeleeuwen. Een sterk uitgebreide en geactualiseerde studie –prettig leesbaar en prachtig vormgegeven– verscheen on langs onder de titel: ”Financing Cathedral Building in the Middle Ages. The generosity of the faithful”.

Wie gaf de opdracht een kathedraal te bouwen?

„Eigenlijk gaat daar nog een vraag aan vooraf: waarom is er een kerkgebouw nodig? Je komt dan op het terrein van de theologie. In de middeleeuwen vormde een kerkgebouw een uitdrukking van het godsdienstige leven, een symbool van de aanwezigheid van God en Christus op aarde. Daar hoorde een waardige kathedraal bij.

Een kathedraal is de zetel van een bisschop, dus als er iets gebouwd moest worden, dan was hij de opdrachtgever. In de loop van de middeleeuwen zie je echter dat de bisschop die taak steeds vaker uitbesteedde aan de kanunniken, de geestelijken die aan een kathedraal verbonden zijn. Je kunt dat een beetje vergelijken met een minister die verantwoordelijk is voor zijn beleid, maar de uitvoering ervan aan ambtenaren overlaat. De kanunniken van het kapittel regelden alles: de bouw van de kerk, het onderhoud, de financiën, de administratie.

De vorsten en het stadsbestuur bemoeiden zich weinig met de kathedraal binnen hun grenzen. Behalve in Italië, waar de stedelijke overheid bijna almachtig was en zich sterk verantwoordelijk voelde voor het kerkelijk leven. Domkerken, zoals die in Florence en Siena, waren uitingen van stedelijk zelfbewustzijn.

De paus was zelden betrokken bij kerkbouw, of het moest gaan om een kathedraal waaraan hij vroeger zelf als kanunnik verbonden was. Het enige echte pauselijke bouwproject was de Sint-Pieter in Rome, weliswaar geen kathedraal, maar wel de hoofdkerk van de christenheid.”

En de gewone gelovigen draaiden op voor de kosten?

„Een bisschop had de plicht om een kwart, soms een derde van zijn inkomsten aan de bouw en het onderhoud van de kathedraal te besteden. Deed hij dat niet, dan kreeg hij te maken met het kerkelijk recht. In de late middeleeuwen zijn gevallen bekend van rechtzaken tegen bisschoppen die niet wilden betalen.

De bisschoppen waren deels afhankelijk van de vrijgevigheid van de gelovigen. De kathedraal was voor de gelovigen en daarom moest deze mede door hen worden betaald. Dat was het ideaal, maar in de praktijk bleek het niet eenvoudig om in een uitgestrekt bisdom liefde te wekken voor een kerk die veel mensen nooit hadden gezien. Relieken, aflaten, tienden, aalmoezen, missen voor het zielenheil en allerlei andere geestelijke gunsten – ze hoorden bij het geloof maar brachten ook geld in het laatje voor de kathedraal.

Een langetermijnplanning of begroting van inkomsten kende men niet. Van het Rijksmuseum weten we dat het in 2013 weer opengaat; van de Noord/Zuidlijn dat hij in 2020 klaar is. De kathedraalbouwers zagen wel waar het schip strandde. Pas in de late middeleeuwen zie je dat men voorzichtig aan het rekenen slaat.”

Geert Grote (1340-1384) schrijft in zijn traktaat ”Tegen de toren van Utrecht” dat de bouw van grote kerken ten koste gaat van arme gelovigen. Terecht?

„Bij de bouw van een kerk lagen geloof en prestige vaak in elkaars verlengde. Geert Grote had gelijk dat hij grootheidswaanzin aan de kaak stelde, maar theologisch was de bouw van een grote kerk wel te legitimeren. Ook keerde hij zich tegen bepaalde bronnen van inkomsten, zoals verplichte afdrachten van onrechtmatig verkregen goederen, maar die leverden in verhouding geen moer op. Het ging hem niet op de relieken- en heiligenverering, die wél veel geld in het laatje brachten.”

Wat kost zo’n kathedraal nu eigenlijk, omgerekend naar vandaag?

„De bouwkosten van toen kun je absolúút niet omrekenen naar nu. „Die kerk kost zoveel miljard euro.” Dat is onzin. De waarde van geld verandert zó snel. Wat ik in mijn boek wel doe, is de kosten van een kathedraal uitdrukken in jaarlonen. Hoeveel mensen hebben er nu aan zo’n kathedraal gewerkt? In de middeleeuwen bleef de arbeidsproductiviteit nagenoeg gelijk, dus jaarlonen zijn een goede maatstaf. De Dom in Milaan moet een heel dure kerk zijn geweest, of de kathedralen van Toledo en Sevilla. Die zijn enorm.”

Kunt u nog onbevangen door een kathedraal lopen zonder zich af te vragen wie alles gefinancierd heeft?

„Buitengewoon onbevangen. Als ik in een kathedraal kom, kijk ik nog steeds mijn ogen uit. Natuurlijk neem je wel je vakkennis mee: dit koor is laatgotisch, dat stuk is er later bijgebouwd. Maar kathedralen blijven voor mij grote magneten. Ik ben altijd weer blij als ik in Frankrijk ergens een bordje ”la cathédrale” zie staan.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer