Komen
Lukas 18:10
„Twee mensen gingen op in den tempel om te bidden; de een was een Farizeeër, en de ander een tollenaar.” Kom tot God als een beladen mens met het pak van uw zonden. Kom tot Hem met verlegenheid, in schaamte en met hartelijke droefheid. Evenwel, kom niet wanhopig als in het onzekere en met Esthers wagende: „Wanneer ik dan omkome, zo kom ik om.”
Neen! maar kom er in de tollenaarsgestalte. Kom met aanhoudend bidden en smeken om genade bij die God Die gaarne vergeeft. O God! Zijt mij de zondaar genadig. Zou u niet de liefde van God tot zondaren, zelfs tot de allergrootste, ervaren?
Ja, al was u een rover, een overspeler, een heiden, ja, een tollenaar, zo u maar boetvaardig tot Hem komt. Hij is ook gewillig om zondaren wel te doen. Hij roept u tot Zich, Hij nodigt u, Hij breidt Zijn handen de ganse dag over u uit. Hij belooft u, ja, Hij zweert u (Ezechiël 33:11): „Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, zo Ik lust heb in den dood des goddelozen! maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve.”
Hij is zo goed en vriendelijk voor alle ware boetvaardigen en nederigen. Hij ziet op de armen en verslagenen van geest en die voor Zijn Woord beeft.
Johannes Barueth, predikant te Dordrecht (”De farizeeër en de tollenaar”, 1752)