Breinvriendelijk musiceren
Muziek zit vanaf de geboorte in het brein ingebakken, zeggen de auteurs van ”Klanksporen”. Kan ieder kind dan een toptalent worden?
Didactiek houdt zich bezig met de manier waarop we kennis en vaardigheden overdragen op anderen. Elk onderwijsgebied heeft daar zijn eigen werkwijze voor, hoewel er ook algemene uitgangspunten bestaan, zoals motivatie, aanschouwelijkheid en leeromgeving.
Hoewel je het niet direct zou verwachten, is ook didactiek afhankelijk van het denken in een bepaalde periode. Waarom? Wanneer een bepaalde aanpak van onderwijzen effectief blijkt te zijn, is deze toch eens en voor altijd geldend? Was het maar waar. Men name gedurende de laatste zestig jaar werden er binnen het onderwijs voortdurend andere werkvormen gepropageerd, vaak tot wanhoop van de ‘mensen in het veld’ die het op den duur ook niet meer wisten en bleven zitten met het gevoel: je doet het toch nooit goed.
Bij het instrumentale muziekonderwijs bleef de aanpak echter veel langer bij het oude dan in andere sectoren. Muziekles werd meestal individueel gegeven en het resultaat was sterk afhankelijk van de twee personen die aan het leerproces deelnamen: leraar en leerling. Toen eind jaren zestig van de vorige eeuw echter om financiële redenen de groepslessen werden ingevoerd, begon men zich af te vragen op welke manier je deze vorm van muziekonderwijs het beste kon aanpakken. Zo kwam eigenlijk noodgedwongen de bezinning op gang over methodiek en pedagogische aanpak.
Daarbij stuitte men op vragen die de kern van de overdracht raakten, zoals: Wat verstaan we onder muzikaliteit? En: Wat is talent? Welke rol speelt de lichamelijke geschiktheid bij het kiezen voor een instrument? Het zal duidelijk zijn dat bij de beantwoording van deze vragen ook de levensbeschouwing een rol ging spelen.
Dat dit laatste steeds meer het geval is, bewijst het boek ”Klanksporen. Breinvriendelijk musiceren” van Lieven Strobbe en Hans van Regenmortel. In dit boek zetten zij het ”leren musiceren” in een evolutionair perspectief. „Muziek komt niet van de goden, maar zit net als taal van bij de geboorte in het brein gebakken.”
De auteurs doen op grond van hun uitgangspunten soms opmerkelijke uitspraken. Zo ontkennen ze het bestaan van een aangeboren talent. Volgens hen is dat een uitvinding van de 19e eeuw. Uit geen enkele biografie van grote componisten uit het verleden kan worden geconcludeerd dat ze zoiets als een bijzonder talent gehad zouden hebben. Denk maar aan wat Bach zei: „Wat ik kan, kan iedereen, als hij maar vlijtig studeert.” Valse bescheidenheid? Welnee, zeggen de schrijvers, Bach werd geboren in een uiterst gunstig milieu om musicus te worden.
Het klinkt allemaal heel plausibel, maar de praktijk is toch ook hier weerbarstiger dan de theorie. Instrumentale toptalenten blijken te beschikken over een bijzondere lichamelijke geschiktheid. Uit ervaring weten we dat je voor vioolspelen niet alleen maar goede oren moet hebben, maar ook een goed ontwikkelde motoriek. Het laatste is niet een kwestie van omstandigheden, maar vooral een zaak van natuurlijke dispositie.
De essentie van het verhaal van de twee Vlaamse auteurs is echter dat de manier waarop muziekonderwijs gegeven wordt op de schop moet. We moeten uitgaan van de aangeboren creativiteit van elk individu. In plaats van hun noten en de daarbij behorende plaatsen op het instrument te leren. kunnen we kinderen beter laten improviseren en ze via „breinvriendelijke” zelfreflectie allerlei muzikale eigenschappen laten ontdekken. De auteurs gaan daarin heel ver: zinsbouw, vorm, tijdsindeling (maat en ritme) harmonie en polyfonie!
Muzikale competenties worden volgens recente onderzoeken van etnomusicologen meestal inclusief verworven. Waar heb ik zulke beweringen toch ooit eerder gehoord? Was het niet al in de jaren na de oorlog dat socialistische pedagogen beweerden dat er geen domme kinderen waren, maar dat het ging om het creëren van gelijke kansen!
De maakbare samenleving blijkt een hardnekkiger misverstand dan velen dachten.
Klanksporen. Breinvriendelijk musiceren, Lieven Strobbe en Hans van Regenmortel; uitg. Garant, Antwerpen, 2010; ISBN 9789044124033; 270 blz.; € 31,-.