Commentaar: Spijtige keus
De vraag hoe om te gaan met laatdunkende, mogelijk strafbare of opruiende uitingen jegens bepaalde bevolkingsgroepen bezorgt het OM al geruime tijd hoofdbrekens. Moet elke maker van een afbeelding of geschrift dat beledigend is voor minderheden worden vervolgd? In beginsel ja, besliste minister Hirsch Ballin in 2007. In de ”Aanwijzing discriminatie” voor officieren van justitie staat dat in discriminatiezaken op voorhand wordt aangenomen dat opportuniteit aanwezig is. Vervolgen, dus.
Deze op zich prijzenswaardige, want ruimhartige aanwijzing bracht in 2008 Gregorius Nekschot voor de rechter. Deze cartoonist, die zijn ware identiteit angstvallig verbergt en daarom werkt onder een pseudoniem, grossiert in spotprentjes die vooral tegen moslims zijn gericht. Nekschot publiceert op internet en ontving van weekblad HP/De Tijd diverse opdrachten. Op een van de zeven cartoons die voor het OM de druppel waren, peinst een Arabisch uitziende man op een poef: „In de koran staat helemaal nergens dat je iets hoeft te doen voor 30 jaar WAO en kinderbijslag en huursubsidie.” Een andere spotprent toont een standbeeld van een voorovergebogen Nederlandse arbeider die op zijn rug een allochtone moslim torst, met de tekst ”Nu ook slavernijmonument voor blanke autochtone belastingbetaler”.
Zeer terecht is de site van de cartoonist wel omschreven als het sadistisch universum van een rancuneuze nihilist, al kreeg minister Hirsch Ballin in een spoeddebat na Nekschots aanhouding vooral ontstemde reacties. In de fractiekamers van VVD en PVV kregen de spotprenten een ereplek. Het vorige week door het OM genomen besluit om de zaak tegen de cartoonist twee jaar na dato te seponeren, is gegeven deze maatschappelijke verdeeldheid dan ook bijzonder spijtig te noemen. In een persverklaring herhaalde het Amsterdamse OM de cartoons te beschouwen als discriminerend én strafbaar, maar de rechtskracht van dat ‘oordeel’ is beperkt omdat een vonnis ontbreekt. Alleen zo’n vonnis had helderheid gegeven over de vraag hoe de rechter de grenzen trekt. In een tijd waarin het maatschappelijk klimaat jegens minderheden verhardt, is dat van belang.
Niet uitgesloten is dat de zaak mede uit oogpunt van opportuniteit is geseponeerd. De dragende pijlers onder de vervolging, de artikelen 137c (opzettelijke belediging wegens ras of godsdienst) en 137d (aanzetten tot haat) uit het wetboek van Strafrecht, zijn in dergelijke zaken wankel. Rechters doen cartoons doorgaans af als uitingen in een maatschappelijk debat waardoor het strafbare karakter vervalt, terwijl de voor strafbaarheid vereiste dreiging van mogelijk komend geweld in deze zaak ontbreekt. Op het motto ”Beter ten halve gekeerd, dan ten hele gedwaald” kan het OM zich echter niet beroepen. Een kans van slagen kan immers ook op voorhand worden ingeschat.
De keus om de zaak af te blazen, is des te spijtiger als wordt bedacht dat een openbaar proces Nekschot had gedwongen zijn sadistisch universum even te verlaten. Nu is niet uitgesloten dat de rancuneuze nihilist, terwijl hij anoniem blijft, zijn bedenkelijke kruistocht vervolgt.