Doelmatigheid in natuur wijst naar Gods bestaan
Wijst de doelmatigheid in de natuur op een Schepper?
Jaren geleden las ik een boek waarin de schrijver uitlegde hoe bijzonder de mens in elkaar zit. Net als een camera uit allerlei onderdelen bestaat die samen tot doel hebben een goed werkende camera te zijn, zo bestaat de mens uit allerlei ‘onderdelen’ om hem mens te laten zijn. Het wonderlijke aan de mens is alleen dat die niet door een intelligent iemand ”in elkaar wordt gezet”, zoals bij de camera het geval is. Nee, de mens komt voort uit één cel die in zichzelf alle doelmatigheid bezit om uit te groeien tot een mens, die op zijn beurt de doelmatigheid bezit om –eenmaal volgroeid–als mens te functioneren. Een dubbele doelmatigheid dus.
Bij de enkelvoudige doelmatigheid van de camera beschouwen wij het als vanzelfsprekend dat zo’n apparaat niet vanzelf ontstaat. Bij de mens is dat helemaal ondenkbaar. De mens is niet voor te stellen zonder een intelligente bedenker die de menselijke cel een dubbele doelmatigheid meegeeft. Een superintelligentie moet een vormloos begin hebben gecreëerd dat eenmaal volgroeid als mens gaat leven zonder dat er daarbij nog een ontwerper aan te pas komt.
Ik was enthousiast over dit inzicht in de noodzaak van een ontwerper en ben dat nog steeds. Want, zoals recenter Michael Behe, een microbioloog die over de complexiteit van de cel gepubliceerd heeft, zegt: „Met de enorme vooruitgang in de wetenschap wordt het moleculaire fundament van het leven niet minder complex dan tien jaar geleden; het wordt juist exponentieel complexer. En met die toenemende complexiteit wordt het argument voor intelligent ontwerp ook exponentieel sterker.”
Er is vandaag dan ook meer reden dan ooit om de doelmatigheid in de natuur als argument te beschouwen voor het bestaan van God. We spreken dan over het zogeheten teleologische godsbewijs (van het Griekse ”telos”, doel). De Engelse theoloog William Paley ontwikkelde in de 18e eeuw zijn ”horlogeargument”, waarin hij stelde dat wanneer iemand een horloge zou vinden in de natuur, nadere bestudering van het object vanzelf zou leiden tot de conclusie dat iemand dat ding ontworpen moet hebben. Paleys redenering wordt niet langer algemeen aanvaard wordt, maar het ontwerpargument is eind jaren 80 nieuw leven ingeblazen door de beweging die bekendstaat als Intelligent Design (ID).
Het centrale argument van de ID-beweging is dat de wereld te complex in elkaar zit om aan te nemen dat alles zomaar door blinde natuurkrachten als toeval en natuurlijke selectie zou zijn ontstaan. Hoe het leven ontstaan is en zich ontwikkeld heeft, weten we misschien niet, maar dat het toevallig is gebeurd is onwaarschijnlijk. De ID-beweging heeft zo een moderne en specifieke versie geleverd van het teleologische bewijs voor het bestaan van God.
In de ID-beweging staan enkele concepten aan de basis van het teleologisch argument. Eén daarvan is ”niet-reduceerbare complexiteit”. Bepaalde organismen zitten zodanig complex in elkaar dat ze zich nooit vanzelf zouden kunnen ontwikkelen. Een goed voorbeeld zijn bacteriën met flagella. Een flagellum is een soort propeller gemaakt van eiwitten. Het is alleen deze specifieke samenstelling van eiwitten die voortbeweging mogelijk maakt, zodanig dat de gedachte van een geleidelijke ontwikkeling langs vele stadia (zoals bij evolutie het geval zou moeten zijn) eenvoudigweg ondenkbaar is. Neem één onderdeel weg of verander het, en het hele organisme kan niet functioneren. Met ander woorden: in het evolutionaire proces zou er geen aanleiding geweest zijn om die ontwikkeling in te zetten, omdat elk stadium op weg naar het eindpunt van de flagellum een zinloze is in evolutionair opzicht.
Een ander ID-concept is dat van ”complex gespecificeerde informatie” (CGI). Je komt in de natuur veel voorbeelden tegen van complexe structuren. Die bevatten echter nog geen informatie. Daar echter waar complexiteit samengaat met specifieke informatie (bijvoorbeeld bij DNA) kan er moeilijk sprake zijn van toeval. Immers, alle gevallen van CGI die wij in deze wereld kennen (bijvoorbeeld taal of machines), zijn het resultaat van intelligentie.
Een derde concept wordt gebezigd door hen die het heelal bestuderen. Er zijn tal van specifieke condities gevonden zonder welke geen leven in het universum mogelijk is. De kans dat het universum door toeval al die condities zou vervullen is zo klein dat het logischer is te spreken over een nauwkeurig afgestemd universum.
Nu wordt de ID-beweging hard tegengesproken. Het zou niet om echte wetenschap gaan, omdat de beweging geen goede wetenschappelijke methode hanteert. Maar is die aantijging terecht? Iemand die complexe biologische structuren onderzoekt en concludeert dat die het resultaat zijn van intelligent ontwerp, heeft minstens evenveel recht van spreken als iemand die overeenkomsten onderzoekt bij fossielen en concludeert dat ze evolutionair aan elkaar verwant zijn. Waarom zou het ene wetenschappelijk zijn en het andere niet?
ID’ers hanteren een duidelijke onderzoeksmethode. Ze nemen waar dat intelligentie complexiteit en gespecificeerde informatie produceert. Als ze in de natuur structuren tegenkomen die gespecificeerde en complexe informatie bevatten, trekken zij terecht de conclusie dat hier sprake is van een intelligent ontwerp. Wij komen nu eenmaal geen andere oorzaak tegen van dit soort informatie en complexiteit. Wie die intelligente ontwerper precies is, daarover kan de wetenschap geen uitspraak doen.
Voor de schrijvers van de Bijbel was het in ieder geval een uitgemaakte zaak dat de schepping in haar schoonheid en grootheid een heenwijzing oplevert naar de God Die haar geschapen heeft (vgl. Psalm 8:3-4). Ook bij Paulus weerklinkt dit inzicht (Romeinen 1:20). Vanuit Bijbels oogpunt lijkt het me dan ook niet meer dan terecht wanneer ID’ers naar niet-reduceerbare complexiteit, gespecificeerde informatie en nauwkeurige afstemming wijzen als voorbeelden van deze schoonheid en grootheid. Maar ook wetenschappelijk gezien is er geen reden om de ID-beweging als inferieur te beschouwen.
Jos de Keijzer, masterstudent Christian Thought aan Bethel Seminary in Minnesota (VS). Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl
Verder lezen over dit onderwerp:
Michael J. Behe, De zwarte doos van Darwin. Het biochemische vraagteken bij de evolutie, Baarn 1997 (Engelse titel Darwin’s Black Box: The Biochemical Challenge to Evolution). In 2006 is een heruitgave verschenen onder de titel Intelligent Design. De zwarte doos van Darwin.
Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg (red.), Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp? Over toeval en doelgerichtheid in de evolutie, Kampen 2005.
William A. Dembski, The Design Revolution: Answering the Toughest Questions About Intelligent Design, Downers Grove 2004.
Phillip E. Johnson, Darwin On Trial, Downers Grove 1991.
H. Wayne House, (ed.), Intelligent Design 101: Leading Experts Explain the Key Issues, Grand Rapids 2008.