Strijden tegen je eigen volk
De nieuwe roman van Lody van de Kamp zoomt in op het leven van een jonge vrouw die zich na de Tweede Wereldoorlog in Israël vestigt en daar ondervindt dat er met het einde van de oorlog geen einde is gekomen aan geweld, lijden en afscheid nemen.
De uitdrukking ”zinloos geweld” is inmiddels zo ingeburgerd dat het vreemd is te bedenken dat ze pas eind jaren negentig voor het eerst werd gebruikt. Nadat de term in de media binnenstebuiten was gekeerd, dook onherroepelijk de vraag op of er dan ”zinvol geweld” bestaat. De vraag is van alle tijden en valt niet zomaar met ja of nee te beantwoorden. Of iemand je vriend of vijand is, is namelijk vaak geen persoonlijke keuze, maar een constructie waarin je verzeild bent geraakt.
In zijn roman laat Lody van de Kamp diverse keren zien tot welke absurditeiten dat leidt. Ruwaid bijvoorbeeld gaat ervan uit dat hij Palestijn is en pleegt daarom terroristische aanslagen op Israëlische doelen. Aan het eind van de roman blijkt echter dat hij, geheel onwetend, tegen zijn eigen volk strijdt.
Een ander belangrijk thema van het boek is de tegenstelling tussen zionisten en antizionisten, tussen modern en orthodox Jodendom. Het is een tegenstelling die de hoofdpersoon, Erna, min of meer verscheurt. Wat is waarheid? Wie moet ze geloven? Hebben de rabbijnen haar ouders misleid met hun vrome denkbeelden? Had de opperrabbijn in plaats van tegen het zionisme te fulmineren niet beter tegen haar ouders kunnen zeggen: Pak je koffers en ga naar het beloofde land?
Erna neemt na de oorlog het besluit om wel te gaan. In Israël ontmoet ze een Arabische vrouw die haar voor de voeten werpt wat de Joden hebben misdaan: ze hebben haar huis verwoest, haar man vermoord en haar kinderen in een Palestijns vluchtelingenkamp gestopt. Het verwart Erna enorm. Hoe kan het bestaan dat haar eigen volk zich hieraan schuldig maakt? Later moet ze helpen in een ziekenhuis waar nieuwe immigranten worden opgevangen. Hier wordt ze geconfronteerd met wat Joden elkaar aandoen. Ze vlucht vanwege alle misstanden: „Niet nog eens kon ze machteloos blijven toezien. Niet wéér wilde ze Nawa’s ogen zien vol verscheurdheid en pijn, de blik die ze maar al te goed kende”, namelijk uit de concentratiekampen. Het verlies van de eeuwenoude Joodse tradities en gebruiken ervaart Erna hoe langer hoe meer als een ernstige amputatie: „Het diepe Joodse gevoel van vroeger heeft plaatsgemaakt voor niets dan leegte. (…) Ze is een leeg lichaam geworden, dat smacht naar een ziel.”
In een moment van grote nood is er een orthodox-Joodse vrouw die zich over haar ontfermt en een echte vriendin wordt. Erna wordt opgenomen in het traditionele leven van chassidische Joden. Ze vindt er rust en enkele gelukkige jaren. De droom wordt echter wreed verstoord door een terroristische aanslag, waarbij haar geliefden omkomen. Het lijkt te veel leed voor één mensenleven en dat is het ook. Het gemis is als een „gapend gat”, dat weer een stukje groter is geworden, „daar hoort geen pijn bij, uitsluitend gevoelloosheid. Ze kan niet meer verdrietig zijn, enkel maar passief afscheid nemen.”
Erna is opnieuw alleen. Alleen? Waar is de Eiberste (Jiddisch voor de Allerhoogste) dan? Waarom is Hij er op de cruciale momenten niet? Alle ellende en verdriet krijgen hierdoor een extra tragische dimensie.
De auteur, die als rabbijn aan diverse orthodox-Joodse gemeenten verbonden was, heeft een interessante roman geschreven die vlot wegleest. Dat er in een bestek van 200 pagina’s zo veel aan de orde komt is de inhoudelijke kracht, maar tevens de literaire zwakte van het boek.
Het boek ontbeert mooie zinnen en mooie beelden en de persoon van Erna lijkt soms vooral een kapstok te zijn voor de vragen en ideeën van de auteur.
Alleen, Lody B. van de Kamp; uitg. Mozaïek, Zoetermeer, 2010; ISBN 978 90 239 9321 6; 202 blz., € 14,90.