Kerk & religie

Gestorven

Galaten 2:20

26 August 2010 08:03Gewijzigd op 14 November 2020 11:34

„Ik ben met Christus gekruisigd en ik leef, doch niet meer ik…”

Zoals bij Job was ook het bestaan van de man naar Gods hart (Psalm 143:2): „Ga niet in het gericht met Uw knecht, want niemand, die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn.” Het zijn de woorden van iemand die aan de wet gestorven is. Deze woorden tonen aan dat Davids hart doordrongen was van een levendig gevoel van Gods vlekkeloze heiligheid en van de onvolmaakt van zijn plichtsbetrachtingen. Hij was overtuigd van de uitgebreidheid van Gods Wet en van de vreselijkheid van het vonnis dat hij billijk verdiend had. Het zou hem onvermijdelijk treffen als hij naar die volmaakte regel geoordeeld zou worden.

Ondertussen verdient het onze opmerkzaamheid dat de dichter, terwijl hij op deze wijze Gods ontzaglijk oordeel afbidt, zichzelf beschouwt als des Heeren knecht. Hij is er verre van te pleiten op zijn verdiensten, of te steunen op zijn gehoorzaamheid ter rechtvaardiging voor God. Hij erkent ronduit dat niemand, dus ook geen dienaar van Hem, voor Zijn aangezicht zal rechtvaardig zijn.

Op deze woorden heeft Paulus het oog als hij zegt dat uit de werken van de wet geen vlees gerechtvaardigd zal worden.

Abraham Booth, predikant te Londen (”Evangelische deugd”, 1775)

Meer over
Meditatie

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer