Roem
De mens is van nature geneigd om zich in het een en ander te beroemen. Dit ontstaat uit de gedachte dat hij enige uitnemendheid heeft boven anderen. De oorsprong daarvan ligt in het verstand van de mens, dat dat van de dieren ver overtreft. Er is een roemen dat goed is. Daartoe is een mens van nature geschapen. Dit is het, wat David uitdrukt in Psalm 34:3: „Mijn ziel zal zich beroemen in de Heere.”Dat doet de ziel, die de algenoegzaamheid van God begrijpt en de oneindige schatten van goedheid, wijsheid en macht die in God zijn. De ziel die begrijpt hoe gepast Hij voor haar is en wat voor aangename overeenkomst er is tussen Zijn volheid en onze ledigheid, Zijn barmhartigheid en onze ellende, Zijn oneindigheid en onze ongeschiktheid. En dat er in Hem een volheid is om de ziel te vervullen en te doen overvloeien.
De bevatting hiervan kan niets anders dan de ziel vervullen met blijdschap en vermaak. U weet hoe de zinnen van een mens verkwikt worden, hoe een aangename reuk verkwikt en mooie kleuren schoon kunnen zijn. Maar dit hier is nog veel meer, want God is het gelijkmatige voorwerp van een onsterfelijke ziel. O, wat een leeg geluid is alles wat er van Hem gesproken kan worden, totdat de ziel Hem komt te bezitten.
Dit alles kan een natuurlijke mens niet van blijdschap doen opspringen, maar het hart van een gelovige moet daardoor opgewekt worden.
Hugo Binning, predikant te Govan (Schotland) (Vernedering des harten, 1705)