Heilige
Galaten 2:20
„Ik ben met Christus gekruisigd en ik leef , doch niet meer ik…” Job was, buiten tegenspraak, een heilige van de eerste rang. Hij was niet minder een voorbeeld om zijn godsvrucht als om zijn beproevingen en het geduld waarmee hij die doorstond. Hij was begunstigd met een bijzondere openbaring van de goddelijke wil. Deze bijzondere heilige kon niet onkundig zijn van de rechte waarde van zijn godvruchtige gehoorzaamheid aan Gods wet, noch van het gebruik dat hij daarvan maakte. Op dit zijn godvruchtig gedrag werd hij genoodzaakt zich te beroepen. Met welk oogmerk? Niet voor de grote Rechter van het heelal, of om daardoor voor Zijn geduchte vierschaar gerechtvaardigd te worden. Hij beroept zich erop voor zijn medestervelingen en ter verdediging van zijn oprechtheid.
Het was toen zijn vrienden verkeerd oordeelden over zijn toestand en, onervaren in de wegen der voorzienigheid, hem hielden voor een geveinsde. Uit de verschillende bezoekingen leidden zij af dat hij noodzakelijk een zondig mens moest wezen. Hij pleitte tot zijn verantwoording op de bijzondere deugdzaamheid van zijn gedrag en het nut van zijn leven voor zijn medemens.
Abraham Booth, predikant te Londen
(”Evangelische deugd”, 1775)