Kwalijk bidden
Alleen een godzalige kan aangenaam bidden, omdat God alleen de grendel heeft weggenomen die stond tussen Hem en de zondaar. Dat bracht bekering en goddelijke droefheid over de zonde met zich mee. De blinde kon zeggen: God hoort de zondaars niet, namelijk de onbekeerden. Hij hoort degenen die zich bekeren.Reukwerk was in de wet een voorbeeld van het gebed. Nochtans zegt de Heere bij monde van Jesaja 1:13 tot de Joden, die in hun zonde kwamen, dat het reukwerk Hem een gruwel was. God haat ons reukwerk, ons gebed, indien wij met een onheilig hart tot Hem komen. Maar voor een godzalige is dit beletsel weggenomen. Merk hieruit toch de ellendige toestand van een onbekeerde zondaar. Ja, een onbekeerde mens, die zonder wroeging is over zijn zonden en die zich nog wentelt in de zonden, kan niet bidden. Hij heeft nog nooit in zijn gehele leven gebeden en hij is nooit in barmhartigheid verhoord in zijn gebed. Zo verlaat hij al zijn arbeid, indien het niet erger is, want al zijn bidden is veranderd in zonde en zijn gebed is de Heere een gruwel. Zo dikwijls als hij gegaan is tot het gebed, heeft hij niets anders gedaan dan zondigen tegen Gods barmhartigheid.
Indien het dan zo gelegen is, is het dan wel geoorloofd dat een goddeloze bidt? Indien hij niet bidt, is het zonde en indien hij bidt, is het dat niet minder!
Thomas Taylor, predikant te Londen. (Davids geleerdheid, 1668)