Verticaal boeren in de stad
Boerderijen horen van oudsher bij het platteland. Maar waarom zou een boer zijn bedrijf niet vestigen op een industrieterrein, of in een flatgebouw? Hij telt dan geen hectares meer, maar verdiepingen.
Wetenschappers spreken over stadslandbouw als nieuwe trend. Hebben verticale boerderijen of andere vormen van stadslandbouw ook in Nederland de toekomst? Daarover zijn de deskundigen verdeeld.
De Engelsman Kevin Frediani, plantenbeheerder bij Paignton Zoo in het Zuidwest-Engelse Devon en voormalig hoofdtuinier van koningin Elisabeth, verwacht dat verticale boerderijen in warenhuizen, op industrieterreinen en in flatgebouwen de traditionele plattelandsbedrijven gaan vervangen. „Binnenkort woont 90 procent van de mensen in de westerse wereld in steden”, meent hij. „Het grootste deel van hun voedsel komt van elders, wat niet duurzaam is. De wereld staat op het punt van een agriculturele revolutie.”
De apen van Paignton Zoo eten verse sla uit de eerste Europese verticale boerderij, ontwikkeld door het bedrijf Valcent. Algemeen directeur Chris Bradford: „Tien jaar geleden zag nog niemand de noodzaak in van verticale boerderijen. Maar nu staan veel gebouwen leeg en maken mensen zich zorgen om de impact van de traditionele agricultuur op de opwarming van de aarde.”
In plaats van hectares land heeft een verticale stadsboerderij verdiepingen met diverse stallen en/of gewassen. Valcent gebruikt vooral planten met ondiepe wortels zoals sla en plaatst deze in rijen bakken boven elkaar. Deze draaien automatisch, zodat elke plant voldoende voedingsstoffen en licht krijgt. Valcent is pionier, maar het onderzoeksproject van prof. Dickson Despommier van Columbia University (VS) uit 2001 wordt gezien als de geboorte van de verticale boerderij. Zo dacht Despommiers onderzoeksteam na over een glazen wolkenkrabber van 48 verdiepingen die genoeg voedsel –groenten, fruit, vis en gevogelte– zou kunnen leveren voor 50.000 mensen.
Grip op productieproces
De verticale boerderij bestaat in Nederland niet onder die naam, maar er is iets wat erop lijkt. Peter Smeets, verbonden aan landschapsinstituut Alterra van Wageningen Universiteit, promoveerde onlangs op agroparken. Hij is er een voorvechter van. Biopark Terneuzen is het eerste operationele agropark van Nederland. Zo’n park doet qua clustering, grootschalige aanpak en technische snufjes sterk denken aan de verticale boerderij. „Agroparken, waarin tal van agrarische functies zoals glastuinbouw en veehouderij worden gekoppeld aan industriële verwerking, dragen wezenlijk bij aan een duurzame ontwikkeling in de wereld”, vindt Smeets. De logistiek moet zo geregeld worden dat milieubelastende vervoersstromen tot een minimum worden beperkt. „De kringlopen van water, mineralen en gassen worden op een slimme manier gesloten en het gebruik van fossiele energie geminimaliseerd.” Restproducten als mest zorgen voor energie.
Lijnrecht tegenover hem staat Jan Willem van der Schans, senior onderzoeker aan het Landbouw Economisch Instituut (LEI) en Wageningen Universiteit. Hij vindt dat niet groot-, maar kleinschalige stadslandbouw waarbij de burger wordt betrokken hoort bij deze tijd. „We leven in een tijd waarin duurzaam leven aan populariteit wint en mensen weer grip willen hebben op het productieproces van hun voedsel.”
Volgens Smeets is de schaalvergroting echter onomkeerbaar – al noemt hij ”grootschalig” een betrekkelijk begrip dat verandert met de tijd. „In de jaren zestig is de industrie vanuit de binnenstad verplaatst naar industriegebieden, nu gaat hetzelfde gebeuren met de landbouw. Die gaat naar het agropark.” Het traditionele familiebedrijf gaat verdwijnen, voorspelde hij in het Agrarisch Dagblad. „Dat wordt nu vooral op de been gehouden door exportsubsidies en tariefmuren.” Voor zijn proefschrift ”Expeditie Agroparken. Ontwerpend onderzoek naar metropolitane landbouw en duurzame ontwikkeling” onderzocht hij zeven initiatieven. Van de vier in Nederland is alleen Biopark Terneuzen operationeel.
Varkensflat
Van der Schans noemt Smeets’ aanpak echter naïef: „Hij komt met technisch-industriële oplossingen die op papier misschien werken, maar waarbij vraagtekens te zetten zijn. Ook lijkt hij te denken dat burgers vanzelf betrokken raken. Dat is naïef.” Van der Schans verwacht eerder tegenstand, vergelijkbaar met de kritiek die de plannen voor een varkensflat in de Amsterdamse haven de afgelopen tijd kregen.
Op diverse plaatsen bestaan al georganiseerde campagnes tegen agroparken. De initiatiefnemers roepen ertoe op begaan te zijn met het milieu en zich in te zetten voor dierenwelzijn. Smeets meent dat zij volledig voorbijgaan aan de aantoonbare verbeteringen die de parken kunnen boeken. Denk aan energiebesparing en vermindering van stressvol transport. De slager zit immers in hetzelfde park.
Maar volgens Van der Schans denken burgers bij agroparken aan industrialisering van de veehouderij. Dit zien ze als een negatieve ontwikkeling voor het dierenwelzijn. „Smeets vindt dat zij een veel te romantisch beeld van boeren hebben en brengt schaalvergroting als noodzakelijkheid: Dit is de consequentie als jullie zo veel vlees eten. De reactie hierop was: Dat willen we niet. Er is nauwelijks begrip voor grootschalige, intensieve veehouderij.”
Betrokkenheid van burgerorganisaties bij agroparken ziet hij weinig. „Vooral kapitaalkrachtige partijen komen op zulke technologische hoogstandjes af.” Smeets werpt tegen: „Willen burgers wel bij de voedselproductie betrokken worden? Dat is een aanname van Van der Schans. Ik ben een gelukkige autobezitter, maar wil ik ook automatisch het productieproces volgen en dicht bij de autofabriek wonen?”
Volkstuin
Twee jaar geleden was Van der Schans in Amerika op een conferentie over stadslandbouw. Hij kent de plannen voor de verticale boerderij die Columbia University presenteerde.
„Toch vond ik de stadslandbouw in de VS die zich niet achter de tekentafel, maar in de praktijk ontwikkelde interessanter. Zo trof ik een stadsboer die verwaarloosde volkstuinen omvormt tot akkers. In Nederland wordt er tegenwoordig ook veel over stadslandbouw gesproken door wetenschappers én praktijkmensen. Maar de aandacht gaat hier vooral uit naar kleinschalige hoogproductiviteit en niet naar verticale boerderijen, merk ik.”
Zo heeft Amsterdam de lokale organisatie Boerenstadswens met kleinschalige projecten als De Tuinen van West. Gezonde Gronden in Den Haag zoekt naar braakliggende stadsgronden die geschikt zijn voor land- en tuinbouw. Lekker Utregs promoot voedsel uit stad en regio. Van der Schans is zelf voor Eetbaar Rotterdam betrokken bij voedselproductie op vrije stadsgronden, bijvoorbeeld bij het spoor. „Boeren in Nederland hoor je klagen over dure grondprijzen, maar ze kunnen tijdelijk bijna gratis tientallen hectares in de stad krijgen. Dus: verkoop je bedrijf en steek het geld in een stadsboerderij.”
De opkomst van deze lokale initiatieven volgt de trend om duurzaam te leven, meent hij. „Mensen willen weer grip krijgen op het voedselproductieproces. Deze lokale bewegingen bieden hun perspectief. Hierdoor krijgen ze het gevoel invloed op hun toekomst te hebben. Sommigen hoorden dat er melamine in melkpoeder zit, merkten dat ook overheden moeilijk vat krijgen op modale voedselproductiesystemen en dachten: dan verbouw mijn eigen voedsel. Je ziet in diverse plaatsen groepen ontstaan die zelf hun eigen energie opwekken en voedsel verbouwen. Zo groeit de Transition Townsbeweging sterk de laatste tijd.” Transition Towns zijn lokale gemeenschappen in dorpen of steden die hun manier van wonen, werken en leven minder olieafhankelijk maken, met klimaatverandering als belangrijke drijfveer.
Taboe
De Groningse boerin Annechien ten Have, voorzitter van de vakgroep varkenshouderij bij LTO Nederland, vindt dat het verslonsde Haagse bedrijventerrein De Binckhorst ruimte moet bieden aan woningen, nieuwe bedrijven én een varkensstal. Ze is actief bij het stadsvoedselprogramma Footprint in Den Haag. Maar volgens haar komt stadsveehouderij moeilijk van de grond. „Er rust een taboe op dierlijke productie in de stad. Zelfs op kinderboerderijen worden kippen verwijderd.” Zijn aangescherpte maatregelen niet begrijpelijk na recente vogelpestuitbraken? „Nederland gaat bijna krampachtig om met dieren.”
Ten Have was betrokken bij de varkensflat. „Het woord ”varkensflat” is beladen en doet mensen denken aan industrie. Zelf ben ik geen voorstander van een varkensflat in de haven of op een industrieterrein, omdat je zo de vleesproductie isoleert van de stad. Juist de relatie tussen mens en dier verdient nu aandacht, de verbinding tussen stad en platteland, boer en consument. Dat past bij deze tijd.” Tegen een grootschalige, verticale boerderij is ze niet. „Ik richt me niet zozeer op de vorm –hoog- of laagbouw– maar op de verbinding tussen stad en platteland en wil de bewoners erbij betrekken. Dat kan op allerlei manieren. Bijvoorbeeld door hun voedselresten te gebruiken voor diervoer.”