Kind krijgt flink meer zakgeld
Een op de vier kinderen maakt wel eens ruzie om geld met zijn of haar ouders. Vooral vaders moeten het ontgelden.
Dat blijkt uit onderzoek via internet van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) en het NOS Jeugdjournaal onder bijna 4000 kinderen in de leeftijd van 8 tot en met 13 jaar. Belangrijke conclusie van de scholierenpeiling is dat het zakgeld dat kinderen van hun ouders krijgen de laatste jaren flink is gestegen. Zo zagen 8- en 9-jarigen de afgelopen 2,5 jaar hun wekelijkse zakcentje verdubbelen tot 1 à 2,50 euro.
„Het lijkt erop dat de kinderen de afgelopen jaren hebben geprofiteerd van de gestegen inkomens van de ouders”, aldus het Nibud maandag. Dat komt volgens het instituut mede door de prijsstijgingen. De invoering van de euro legde de kinderen evenmin windeieren. Zeker de helft van de ouders rondde vorig jaar het zakgeldbedrag naar boven af bij de omrekening van de gulden naar de euro.
Verreweg de meeste kinderen krijgen zakgeld: van de 8-jarigen 84 procent. Dat loopt op tot circa 95 procent van de 13-jarigen. De meesten ontvangen het zakgeld eens per week. Basisschoolleerlingen krijgen vrijwel geen kleedgeld; ongeveer twee van een klas van twintig kinderen. Zo gauw kinderen naar de middelbare school gaan, krijgen zij vaker kleedgeld. Bijna een kwart van de 13-jarigen krijgt geld om zelf kleding te kopen.
De helft van de kinderen doet wel eens een klusje voor geld. Jongens steken vaker de handen uit de mouwen voor geld dan meisjes. Ook weten jongens de beter betaalde klusjes te bemachtigen. Zij wassen bijvoorbeeld vaak de auto. Dat is het best betaalde klusje en levert gemiddeld 2 euro per auto op. Meisjes helpen vaker in het huishouden en krijgen over het algemeen 1,50 euro per klus.
Jongens en meisjes geven hun geld ook verschillend uit. Jongens kopen vaker computerspelletjes en speelgoed. Meisjes spenderen meer aan boeken, tijdschriften en cadeautjes. Snoep, cd’s, video’s en dvd’s vinden alle kinderen erg belangrijk.
„Jonge kinderen gaan over het algemeen goed met geld om”, stelt het Nibud vast. Wel blijkt uit de enquête dat ouders en kinderen over geld relatief vaak van mening verschillen. Na uitgaan, het tijdstip van thuiskomen, staan geldzaken op de tweede plaats. Een kwart van de deelnemers maakt daarover wel eens ruzie.
Als de kinderen iets graag willen hebben terwijl hun zakgeld al op is gaat 60 procent eerst sparen en een op de tien gaat ervoor klussen. Hoe jonger, hoe spaarzamer, volgens het instituut. Jongens zeggen vaker te sparen (80 procent) dan meisjes (70 procent).
Bijna een kwart van de kinderen vraagt geld aan de ouders als ze iets niet zelf kunnen kopen. Naarmate de kinderen ouder worden, kloppen ze sneller bij de ouders aan. „Meisjes zijn betere onderhandelaars dan jongens. Meisjes hoeven minder vaak hun mobieltje helemaal zelf te betalen”, constateert het Nibud.
Meisjes blijken ook iets vaker over geld te praten dan jongens, hoewel geld nog niet echt een gespreksonderwerp in de klas is. Jongens fantaseren weer vaker over geld en wat ze ermee kunnen doen.
Op de vraag wat de kinderen zouden doen als ze heel rijk zouden zijn, antwoordden jongens en meisjes heel verschillend. Bij jongens staan een computer en computerspelletjes in de topdrie en bij meisjes het mobieltje en kleding. Verder zeiden volgens het Nibud opvallend veel kinderen een villa met zwembad te willen kopen.
De kinderen hebben overigens al allerlei dure apparatuur in hun bezit. Zo heeft een kwart van de 8-jarigen een computer op de eigen kamer. Onder 13-jarigen geldt dat voor bijna de helft van de klas. Ruim 70 procent van deze leeftijdsgroep heeft ook een mobieltje. Een op de drie van de kinderen betaalt alle kosten voor de mobiele telefoon zelf. Bij een kwart van de kinderen draaien de ouders voor alles op.