Boog: Wehrmacht deed haar plicht
In het katern Boeken van 2 april verscheen een recensie over het boek ”Der Brand”. Henk van der Molen vindt dat de daarin geciteerde Horst Boog de auteur van het boek grof onrecht aandoet.
Dr. Horst Boog, geboren in 1928, had vele jaren de leiding van de afdeling Onderzoek I van het militair-historisch onderzoeksinstituut te Freiburg, met de Luftwaffe als specialisatie. Als het over de luchtoorlog 1940-1945 gaat, weet hij dus waar hij het over heeft. Met zijn (bijbelse) opmerking dat de Duitsers met het geallieerde luchtoffensief hebben geoogst wat zij hadden gezaaid, maakt hij de indruk een ’goede Duitser’ te zijn, die z’n lesje heeft geleerd.
Niets is echter minder waar. Men moet hem plaatsen in de gematigd revisionistische hoek van militair historici die van mening zijn dat Hitlers strijdkrachten ten onrechte van oorlogsmisdaden zijn beschuldigd en derhalve eerherstel verdienen.
Vanuit dat gezichtspunt schreef hij een uitgebreid hoofdstuk in ”Die Soldaten der Wehrmacht”, dat in 1999 verscheen als tegenhanger van ”Vernichtungskrieg. Verbrechen der Wehrmacht 1941 bis 1944”, het (op 1 april 1995 door Zeeman in het RD besproken) ”Begleitbuch” bij de gelijknamige reizende tentoonstelling, die onder oud-frontstrijders grote verontwaardiging heeft gewekt. Voor oorlogsmisdaden was de SS verantwoordelijk geweest, de Wehrmacht had schone handen. Die fictie moest overeind blijven. Dat vindt Horst Boog kennelijk ook. Vandaar dat hij z’n medewerking gaf aan de tegenpublicatie, „gewijd aan de nagedachtenis van allen die in de Wehrmacht met ere hun plicht deden, in het bijzonder onze gevallen kameraden.”
Vergoelijking
In zijn bijdrage ”Bombenkrieg, Völkerrecht und Menschlichkeit im Luftkrieg” verdedigt hij de bombardementen op Guernica tijdens de Spaanse burgeroorlog door het Legion Condor (26 april 1937), op Warschau (25 september 1939) en op Rotterdam (14 mei 1940), die algemeen als terreurbombardementen worden beschouwd. De verwoesting van het centrum van onze grootste havenstad vergoelijkt hij in nagenoeg dezelfde bewoordingen als we in het artikel van Zeeman aantreffen.
„In feite ging het om een aanval op een voor de waarborging („Sicherung”) van de overtocht over de Lekbrug (sic!) in de Vesting Holland belangrijk en verdedigd gedeelte van een stad in de frontlinie, in overeenstemming met het Haagse Landoorlogsreglement van 1907, in het bijzonder de artikelen 25, 26 en 27.” (Art. 26 schreef voor dat de burgerbevolking moest worden ontzien - vdM.) „De stad was herhaaldelijk gesommeerd om zich over te geven. Zij werd verdedigd en men getroostte zich de moeite om de onvermijdelijke nevenschade tot de verdedigde driehoek van ongeveer 1 kilometer in de lengte, onmiddellijk ten noorden van de brug, te beperken.”
Om de bommen zo nauwkeurig mogelijk af te kunnen werpen, hielden de bommenwerpers, ondanks het risico dat het luchtdoelgeschut opleverde, een hoogte van slechts 750 meter aan. Het bombardement op Rotterdam was in zijn ogen niet alleen toelaatbaar, maar had ook het „onmiddellijke grote voordeel dat Holland de volgende dag capituleerde, waardoor troepen konden worden vrijgemaakt voor de hoofdaanval via Sedan naar het Kanaal. Alleen wanneer een onmiddellijk militair voordeel van belang te verwachten viel, mochten zulke bomaanvallen worden uitgevoerd („durchgeführt”), niet wanneer een dergelijk voordeel binnen afzienbare tijd niet te verwachten was.”
Laf en misdadig
En dan te bedenken dat Generalleutnant R. F. K. Schmidt, commandant van het 39e legerkorps, dat was belast met de beslissende grondaanval op het hart van de stad, direct na de capitulatie het bombardement „laf en misdadig” noemde! Het was dan ook niet de antinazi-generaal Schmidt die voor het bombardement verantwoordelijk was, maar de met rijksmaarschalk Göring bevriende Luftwaffegeneraal Kurt Student: bevelhebber van het Luftlandekorps dat met parachutisten en luchtlandingstroepen was ingezet tegen het hart van de Vesting Holland.
Op zijn instigatie was in het aanvalsplan een eventuele aanval met duikbommenwerpers (stuka’s) opgenomen, om zonodig een militaire beslissing in Rotterdam te forceren. Met een aantal precisieaanvallen op het bruggenhoofd ten noorden van de Maasbruggen zou een doortocht kunnen worden bewerkstelligd om Generalleutnant Graf L. W. von Sponeck te hulp te komen, die met zijn 22. Luftlandedivision in de omgeving van Den Haag in een benarde positie was komen te verkeren.
Generaal Schmidt voelde daar niet veel voor en wilde al helemaal niet weten van een oppervlaktebombardement dat (een deel van) Rotterdam zou verwoesten. Een bommentapijt op de stad zou een snelle opmars van zijn tankcolonnes waarschijnlijk ernstig vertragen, zo niet onmogelijk maken, aldus de militair historici P. W. M. Hasselton en E. H. Brongers. Niet voor niets deed Schmidt een poging om het garnizoen van Rotterdam tot overgave te brengen. Hij kende het radiobevel van 13 mei van z’n superieur, generaal G. von Küchler: „Het verzet in Rotterdam dient met alle middelen gebroken te worden. Zonodig moet met vernietiging van de stad gedreigd worden en daar ook uitvoering aan worden gegeven.”
Het is er toch van gekomen. Terwijl er al onderhandelingen over overgave van de stad gaande waren, stuurde Göring circa negentig Heinkels-111 van Kampfgeschwader (KG) 54 naar Rotterdam, waarvan er ten minste zestig hun bommen afwierpen. De overige toestellen vingen het radiobericht op dat het bombardement was afgelast en draaiden af. Vijftien van hen voerden vervolgens bomaanvallen uit op de Hoeksche Waard (Strijen en Strijen-Sas).
In totaal werd 97 ton aan bommen uitgeworpen, waardoor een enorme brand ontstond, die aan 874 Rotterdammers het leven kostte. Er werden 24.978 woningen verwoest, 1212 fabrieken en werkplaatsen, 21 kerken, 12 bioscopen en 4 ziekenhuizen. Na de capitulatie moest 5 miljoen kubieke meter puin worden geruimd.
Terreurbombardement
Was het bombardement op Rotterdam een terreurbombardement (Brongers, Korthals Altes en Hasselton) of „in principe een strategische aanval”, zoals Zeeman uit de mond van Horst Boog noteerde? Het is maar wat men onder deze kwalificaties verstaat. Weliswaar is capitulatie een strategisch doel („Kriegsräson”), maar wanneer deze wordt bewerkstelligd door een grootscheepse aanval op de burgerbevolking, kan wel degelijk van terreur worden gesproken.
De bombardementen op Guernica, Warschau en Rotterdam pasten in een rücksichtsloze oorlogsvoering, waarin het erom ging de tegenstander er snel van te overtuigen dat militair verzet tegen nazi-Duitsland zinloos was. Terreur als onderdeel van de strategie.
Enkele jaren later zouden de geallieerden dat concept overnemen en op een oneindig grotere schaal, op weergaloze en meedogenloze wijze, ten uitvoer brengen. Ook zij spraken toen van een strategisch (lucht)offensief. Tussen de 420.000 en 570.000 Duitsers kwamen daarbij om het leven. De grootscheepse luchtaanvallen gingen tot bijna de laatste oorlogsdag door. Vielen er in 1944 dagelijks gemiddeld 127 personen aan de Bombenkrieg ten offer, van januari 1945 tot aan de capitulatie waren dat er 1023, in totaal 130.000. Met als triest hoogtepunt Dresden.
In diskrediet
Het lijkt er Horst Boog om te doen Jörg Friedrich in diskrediet te brengen. Is hij toch een beetje jaloers op diens succes? In elk geval doet hij hem fors onrecht. Zo merkt hij op de „meeste moeite” te hebben met de grondthese van Jörg Friedrich dat de geallieerden vanaf het begin uit waren op de vernietiging van de burgerbevolking.
Maar dat is helemaal niet de grondthese van het boek! Friedrich zou in dat geval aan z’n boek een titel als ”Massenmord vom Himmel” of zoiets hebben gegeven. De hoofdtitel luidt echter: ”Der Brand”. En de „grondthese” is dat de geallieerden Duitsland op de knieën wilden dwingen door massale brandschatting! De Duitse steden moesten in de as worden gelegd. Hoeveel mensenlevens dat ook zou kosten - dat wel. Mannen, vrouwen en kinderen kwamen echter niet om in „bloedbaden”, zoals Boog Friedrich in de mond legt -dat is inderdaad „Quatsch”- maar door verbranding, verstikking en bedelving onder het puin.
Friedrich citeert Churchill, die eens opmerkte dat de Duitsers niet in hun steden behoefden te leven; zij moesten maar naar het platteland trekken en vanaf de heuvels toezien hoe hun steden verbrandden. Zelfs deze bloeddorstige oorlogsleider redeneerde niet: hoe meer doden hoe liever. Drong het tot hem door waar de Royal Air Force mee bezig was, dan werd het zelfs hem wel eens te veel.
Afschuwelijk is het om te lezen hoe Britse wetenschappers telkens nieuwe bommen ontwierpen, met nog meer effect, en combinaties van bommen bedachten waardoor de allesvernietigende vuurstormen teweeg konden worden gebracht. In de ene stad lukte dat wel, in Hamburg met name, in de andere niet, Berlijn bijvoorbeeld. Waardoor kwam dat? Dáárover braken de bommenexperts zich het hoofd. Het was gruwelijk.
Henk van der Molen is oud-redacteur van onder meer de Rotterdammer-bladen. Als twaalfjarige maakte hij het bombardement op Rotterdam mee.