Borsjes molens draaien wereldwijd
ELST – Lustig draaien zijn molens erop los. Rechtsom, terwijl het linksom zou moeten, met de kop in de wind. Henk Borsje (81) maalt er niet om. „Ik ga niet elke dag tien molens op de wind zetten. Als ’t maar beweegt. Daar draait het om.”
Geen moment heeft Borsje zich verveeld sinds zijn vut, bijna twintig jaar geleden. Dag in, dag uit is de man is te vinden in zijn werkschuurtje, langs de Rijksstraatweg tussen Elst en Amerongen.
Daar beoefent hij zijn grote hobby: tuinmolens maken. Van een dikke 70 centimeter hoog tot ruim 1,5 meter. Wipmolens, achtkantige stellingmolens, achtkantige grondzeilers. Indrukwekkende of raadselachtige namen voor de leek. Voor Borsje hebben ze geen geheimen. „Niet meer”, lacht de kwieke tachtiger. „Toen ik een jaar of dertig was en begon met tuinmolens maken, wist ik nog weinig over dergelijke bouwwerken.”
Toch heeft de inmiddels ervaren molenmaker niet veel over molens gelezen, bekent hij. „Ik heb amper de lagere school afgemaakt, en ben toen gaan werken. Zo ging dat, net voor de oorlog. Ik kan wel lezen, maar eerlijk gezegd val ik na vijf minuten al in slaap als ik eraan begin.”
Hoe Borsje het molenmaken dan wél geleerd heeft? „Vragen en kijken”, verheldert hij. „Dat was altijd mijn methode. Ik ging zelf molens opmeten en vroeg alles wat ik niet wist.” Vijftien tot twintig exemplaren verlaten per jaar de werkplaats. „Je kunt het zo gek niet bedenken, ze gaan overal heen. In Nederland, en daarbuiten.”
Het begint zelfs mondiale trekjes te krijgen. „Via mijn neef, die ze op zijn website gezet heeft, gaan ze naar Amerika, Canada en Australië. En soms komt er een Duitse toerist langs die nog een paar knopen over heeft na z’n vakantie, en zo’n molentje meeneemt naar huis.”
Hoeveel uren de vervaardiging van een molen kost, vraagt Borsje zich niet af. „Ik ben namelijk bang dat ik ermee uitschei als ik het antwoord weet. ’t Kon wel eens wezen dat ik voor een dubbeltje per uur werk. Ik wil ook niet weten hoeveel molens ik gemaakt heb. ’t Zullen er best een paar honderd zijn.”
Borsje bouwt zijn miniaturen niet zoals een echte molenmaker. „Dat is niet te doen. Als ik tandwielen moet maken, gaat er absurd veel tijd in zitten. Als de boel maar kan draaien.”
Ooit deed zich voor Borsje de gelegenheid voor molenaar te worden. Op een molen, op een forse steenworp afstand van zijn huis. „Ik werkte hier vlak achter, als draglinemachinist bij de steenfabriek. Ze wisten van mijn hobby en vroegen of ik molenaar wilde worden. Maar ik deed het niet.” Borsje durfde niet. „Ik heb ontzettend hoogtevrees. Als je iets niet moet hebben als molenaar, is het dat wel.”
Onder het lage dak van Borsjes werkplaats ruikt het naar hout en verf. Langs de wanden hangen talloze schroef- en spijkerbakjes. Verscheidene molenkapjes in wording staan er opgesteld. „Precisiewerk”, vat Borsje samen. Met z’n vrouw heeft Borsje het goed geregeld. „Als er koffie is, drukt ze binnen op een knopje en gaat er bij mij een belletje rinkelen.”
In de tuin draaien de molens –zeker tien– er lustig op los. Rechtsom, en dat komt doordat ze niet met de kop in de wind staan, verklaart Borsje. „Als ze staan zoals het hoort, met de kop in de wind, draaien ze linksom. Maar ik ga ze niet elke keer als de wind verandert, omzetten. Als ’t maar beweegt. Daar draait het om.”
Dit is het zevende deel in een serie over bijzonderen tuinen en erven.