Commentaar: Ieder zijn afgod
Vanaf maandag kan de vakantie echt beginnen. Mensen krijgen nu de kans om op verhaal te komen. De spanning van sportuitslagen is met de afronding van de Tour de France, zondag, weggevallen. Eindelijk rust.
Twee maanden lang heeft de sport het openbare en particuliere leven beheerst. Na de Oranjegekte, die werkelijk absurde vormen aannam, waren miljoenen dagelijks aan de buis gekluisterd om te zien wie het hardst kon trappen. Twee weken geleden werd het voetbalpleit beslecht. Zondag reden de renners de laatste etappe van de Tour. In beide gevallen moest de zondag misbruikt worden voor de laatste ronde.
Naruurlijk zijn er mensen die deze cesuur minder sterk of helemaal niet ervaren. Of omdat ze totaal geen interesse hebben in sportactiviteiten, of omdat ze op grond van de Bijbel faliekant tegen sportverdwazing zijn. Neemt niet weg dat ook zij hebben ervaren hoezeer de sport de samenleving in de greep heeft.
Ongetwijfeld zal er de achterliggende weken vanaf kansels, via bladen en in gesprekken gewaarschuwd zijn voor de sportverdwazing. En terecht. De Romeinen wisten het al: geef het volk brood en spelen, dan zullen ze zich niet bekommeren om de meest wezenlijke zaken. Ieder die eerlijk analyseert wat er de achterliggende weken gebeurde, zal tot de conclusie komen dat de samenleving in een roes verkeerde. En ieder die onbevangen de Bijbel leest, zal erkennen dat geweldige aandacht voor de sportevenementen niets anders is dan afgoderij.
Een christen weet dat afgoderij uitdrukkelijk door de Heere verboden is. Op grond daarvan keurt hij de sportverdwazing af. Als hij zijn belijdenis waar wil maken, kan een christen ook niet anders.
Toch schuilt er een gevaar. Gemakkelijk kan de gedachte ontstaan dat wanneer men op grond van de Bijbel de sportverdwazing afwijst, men vrij is van afgoderij, of in ieder geval de ergste vorm daarvan. Dat is een grove misvatting, die iedereen weliswaar erkent, maar die velen binnen de kerken toch koesteren.
Ieder mens heeft zijn afgoden. Christenen ook. Als het de sport niet is, dan wel de hobby, de carrière, het vermogen. En wie dat alles niet als zijn afgod beschouwt, moet eens nadenken of hij geen afgoderij bedrijft met zijn echtgenote, kinderen of zelfs met zijn ambt.
De Bijbel leert dat ieder mens die niet op God zijn hoogste en zijn enige vertrouwen stelt, afgoderij bedrijft. Elk zondig mens staat dus schuldig. Luther schrijft dat het ik, het ego, de moeder is van alle afgoderij. Het besef dat een degelijke kerkganger en een doldwaze sportfanaat elkaars gelijke zijn als het om afgodendienst gaat, moet christenen bewaren voor de suggestie dat zij heiliger zijn dan mensen die opgaan in sport en spel.
Valt aan de wurggreep van de afgodendienst te ontkomen? Zeker. Maar niet in eigen kracht. Augustinus schrijft: „Wat betekent de god Juno tegenover een klein oudje dat een trouw christin is?” Wanneer mensen beseffen dagelijks afgodendienst te bedrijven, belijden dat ze daarmee Gods gebod overtreden en bidden om hulp, verlamt de wurggreep.