„Christenen in Israël soms anti-Thora”
Zeven jaar werkte ds. C. J. Rodenburg in Israël. Deze maand keerde hij met zijn gezin terug naar Nederland. Hij blikt terug. „Ik was met Israël vergroeid geraakt.”
Afscheid nemen is een beetje sterven, zei ds. Rodenburg tegen de Joods-Messiaanse gemeente in Jeruzalem bij zijn vertrek. „Zo voelde ik het ook echt. Ik moest me losmaken van iets wat bij me hoort. We hebben hier wortel geschoten in de afgelopen jaren. Ik was vergroeid geraakt met de mensen en de cultuur.”
Hij en zijn vrouw Esther en vier kinderen keerden deze maand terug naar Nederland. Ds. Rodenburg hield zich in Jeruzalem sinds 2003 namens het Centrum voor Israël Studies in Ede (CIS) bezig met de ontmoeting met het Jodendom.
Hij werkte in een roerig gebied. De gang van zaken in Israël trekt wereldwijd een spoor van verdeeldheid onder christenen. Sommigen kiezen voor de pro-Israëlische lijn, anderen voor de pro-Palestijnse. „Ik heb altijd gepoogd onderscheid te maken tussen enerzijds de pro-Israëlische dan wel de pro-Palestijnse houding en anderzijds de Joods-christelijke relaties en de daarmee samenhangende verdieping van het christelijke geloof.”
Ds. Rodenburg ziet de pro-Israëlische of pro-Palestijnse houding als een politiek standpunt. Zelf brengt hij nuancering aan. „Er zijn in de afgelopen decennia tijden geweest waarin het logisch en nodig was dat christenen partij kozen voor het bedreigde Israël. Maar er waren en zijn ook momenten waarop het nodig is voor de andere kant te kiezen. Niet om te zeggen: We zijn tegen Israël, maar om te zeggen: We zijn voor Israël als het gaat om zijn veiligheid, maar we zijn ook geroepen om te streven naar vrede en gerechtigheid. Het is naar het Evangelie als het standpunt de ene keer die kant opgaat, en een volgende keer de andere.”
Het conflict tussen de Israëli’s en de Palestijnen oefent druk uit op de Joods-christelijke dialoog, stelt de predikant. „Als ik zeg dat het belangrijk is om het Jodendom te leren kennen, zijn er mensen die mee meewarig aankijken en zeggen: Maar hebt u dan niet door wat er in dat land aan de hand is? U kunt toch niet zomaar met de dialoog bezig zijn? Ze dwingen dan een oneigenlijke keuze af. Het is namelijk belangrijk dat we in deze tijden, waarin de relatie met Israël als volk en staat onder druk komt te staan, ons bezinnen op die relatie zelf en dat we contacten met de mensen opbouwen.”
Wat ds. Rodenburg waardeert in de pro-Palestijnse lobby is dat hij oog heeft voor mensen. „Ze gaan naar mensen toe en zeggen: Vertel me je verhaal, wat is er aan de hand, waar is je land, hoe lang woon je hier al? Maar dan moeten we niet als reactie daarop de verhalen van Joden negeren. Het is belangrijk dat we contacten met beide kanten aangaan. Dat heb ik als mijn missie gezien. Ik wilde mensen leren kennen en hun verhalen doorvertellen. Niet om te zeggen: Het ene verhaal is waar, het andere niet. We moeten niet vergeten dat als we met de ene kant praten, het andere verhaal er ook steeds nog is.”
Ds. Rodenburg verdiepte zich tijdens zijn verblijf in Jeruzalem ook in de Joods-Messiaanse beweging. Van zijn hand verscheen onlangs bij uitgeverij Jongbloed in Heerenveen het boekje ”Joodse volgelingen van Jezus. Een overzicht in 40 vragen en antwoorden”. Hij vindt dat christenen belangstelling dienen te tonen voor Messiasbelijdende Joden.
Hij gebruikt de term ”Joodse volgelingen van Jezus” voor alle Joden die geloven in de Messias en reserveert de term ”Messiasbelijdende Joden” voor hen die in de Messiaanse gemeenten zitten. Sommige Joden gaan namelijk naar een kerk, anderen blijven in de synagoge.
De predikant stelt dat de kerk het gesprek met zowel de Joodse gemeenschap als met de Messiaans-Joodse beweging moet voeren. Het ene mag niet ten koste gaan van het andere. „We mogen de Messiasbelijdende Joden niet negeren. Zij zijn leden van het lichaam van de Heere. We moeten luisteren naar hun verhalen en proberen uit te vinden welke geschiedenis en welke pijn er bestaat vanwege de opstelling van de kerk in het verleden naar de Joodse gemeenschap.”
Tegelijkertijd moet de kerk hen niet verheerlijken of te grote verwachtingen van hen hebben, zegt de voorganger. „Je moet niet doen alsof je contact hebt met het begin van de oogst van Israël. Dan krijg je die verhalen over getallen. Daarmee zet je de Joodse gemeenschap onder druk. Je zegt dan eigenlijk: Dit is het enige wat voor ons van belang is. Daar moeten we ontzettend mee oppassen.
We moeten belangstelling tonen en contact hebben, maar ook een soort terughoudendheid betonen. Het is niet zo dat zij de kern zijn of het voor het zeggen moeten hebben.”
Dat is het probleem dat hij heeft met het proces van Toward Jerusalem Council II, (”Op weg naar het tweede concilie van Jeruzalem”). „Zij willen in Jeruzalem een conferentie hebben, waarbij de niet-Joden schuld belijden en de anderen dan vergeven. Dat moet blijkbaar de kerk van Jakobus herstellen, die de grootste bevoegdheid krijgt. Rome wordt verplaatst naar Jeruzalem. Volgens mij zijn dat veel te grootse gedachten. Laat maar iets zien van het concrete herstel door contacten te leggen. Ik weet ook niet of het mogelijk is vergeving te vragen voor iets wat je zelf niet hebt gedaan. Je kunt wel zeggen wat je intentie daarmee zou zijn. Dat je voelt dat er een stuk pijn bestaat en schuld in het verleden. Zeg dat maar. Maar denk niet in te grote processen dat we nu geschiedenis gaan omkeren.”
In de jaren zeventig van de vorige eeuw kwamen de Messiaans-Joodse gemeenten op. Messiasbelijdende Joden wilden uitdrukking geven aan hun eigen identiteit. Sommige christenen vonden dat zo indrukwekkend dat ze ook de sabbat begonnen te houden, Messiaanse dansen uitvoerden en Hebreeuws studeerden. Inmiddels zijn er gemeenten die volledig door niet-Joden worden geleid en waar ook geen Joden meer komen. „Ze nemen dan de gebruiken van Messiasbelijdende Joden over, maar perken de ruimte voor Joden in. Ik heb gehoord van gemeenten waar Joden te horen krijgen: Laat de talliet maar thuis, dat doen we hier niet. Ze kleuren de Messiaanse gemeenten dan in vanuit het christelijk perspectief. Ik vind het griezelig. Deze beweging moet zich heel goed realiseren wat ze aan het doen is.
Men suggereert in het spoor te gaan van het Joods-christelijke denken en dingen uit de Joods-christelijke traditie op te nemen. Maar als het gaat om de specifiek Joodse manier van sabbat houden, dan zeggen ze: Nee, het moet wel op onze manier gaan, volgens onze christelijke manier van denken. Deze is nog steeds anti-Thora. Want ze willen geen regels over wat mag en niet mag.”
De predikant ziet ook het omgekeerde gebeuren, namelijk dat Joodse gelovigen in Jezus worden verguisd. Het komt nog steeds voor dat christenen vinden dat ze er eigenlijk niet mogen zijn. „De traditionele kerken hebben grote moeite hun een plek te geven. Ze accepteren niet de identiteit zoals zij die zelf verwoorden. Ze vinden dat ze niet gelijk Joods kunnen zijn en in Jezus geloven. Messiasbelijdende Joden streven iets na wat de kerken niet belangrijk vinden, wat niet kan en wat ze zeker niet zullen steunen. Het gevolg daarvan is dat ze hen negeren.”
Traditionele kerken zeggen soms ook dat ze niets met de Messiasbelijdende Joden te maken willen hebben omdat dat de dialoog met de Joodse gemeenschap in gevaar brengt, ziet ds. Rodenburg. „De Joodse gemeenschap zet de kerk voor het blok. Contact met deze gemeenschap of met de Messiasbelijdende Joden? Christenen kiezen dan voor de Joodse gemeenschap.”
Ds. Rodenburg kan zich daar niet in vinden. „We moeten de Joodse gemeenschap duidelijk maken dat we ervoor kiezen om geen zending te bedrijven, maar in gesprek met haar te zijn, waarbinnen we ook getuigen van ons geloof. En als we contact krijgen met de Joodse volgelingen van Jezus, dan betekent dat niet dat we hen steunen in hun zendingsvisie richting Israël. Maar ze zijn wel deel van ons, omdat we dezelfde Heere volgen. We kunnen ons niet van hen losmaken of net doen alsof ze er niet zijn.”